Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 12 de Mayo de 2009

Datum uitspraak12 de Mayo de 2009
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

12 mei 2009

Strafkamer

nr. S 08/01965 E

ABG/SM

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, van 24 november 2004, nummer 22/003557-03, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1944, wonende te [woonplaats].

  1. Geding in cassatie

    1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

    1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

  2. Beoordeling van het eerste middel

    2.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden en dat dit dient te leiden tot

    niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging dan wel tot strafvermindering.

    2.2. Het middel klaagt terecht dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.

    Overschrijding van die termijn kan niet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging. Die overschrijding moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 50.000,-.

    In de omstandigheid dat de Hoge Raad als gevolg van de bij de inzending van de stukken opgetreden vertraging de zaak pas in behandeling kan nemen nadat drieëneenhalf jaar was verstreken na het instellen van het cassatieberoep, vindt de Hoge Raad aanleiding de opgelegde straf te verminderen als hieronder vermeld.

  3. Beoordeling van de middelen voor het overige

    De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

  4. Slotsom

    Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

  5. Beslissing

    De Hoge Raad:

    vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete;

    vermindert de geldboete in die zin dat deze € 45.000,- bedraagt, subsidiair 180 dagen hechtenis;

    verwerpt het beroep voor het overige.

    Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 12 mei 2009.

    Nr. 08/01965 E

    Mr Jörg

    Zitting 9 december 2008

    Conclusie inzake:

    [Verzoeker=verdachte]

  6. Het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft verzoeker wegens - kort en onvolledig gezegd - overtreding van de meststoffenwetgeving en valsheid in geschrift veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar en een geldboete van € 50.000,00 subsidiair 180 dagen hechtenis.

  7. Namens verzoeker heeft mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld. De zaak hangt samen met de zaken 08/01961 E ([medeverdachte 4]), 08/ 01962 E ([medeverdachte 1]) en 08/01964 E ([medeverdachte 2]), in welke zaken ik eveneens vandaag concludeer.

  8. Het eerste middel klaagt over schending van de redelijke termijn in de cassatiefase.

  9. Het middel is terecht voorgesteld. Dit betreft een wel zeer oude zaak en het is te betreuren dat wederom in cassatie - in feitelijke aanleg was de redelijke termijn namelijk ook al overschreden - sprake is van een zo formidabele termijnoverschrijding. De tenlastegelegde feiten zijn gepleegd in 1998. Het arrest dateert van 24 november 2004. Namens verzoeker is op 7 december 2004 beroep in cassatie ingesteld. Het heeft echter tot 14 april 2008 geduurd voordat de bewijsmiddelen in deze zaak zijn uitgewerkt. De stukken zijn vervolgens op 9 mei 2008 bij de Hoge Raad binnengekomen, drieënhalf jaar na het instellen van het cassatieberoep. De Hoge Raad doet dus ook uitspraak nadat meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. De redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Een en ander dient te leiden tot strafvermindering.

  10. Het tweede middel klaagt erover dat het hof niet heeft gerespondeerd op een groot aantal verweren betrekking hebbend op de uitleg van een aantal juridische termen.

  11. Vooropgesteld zij dat deze zaak door het hof is behandeld op 10 november 2004 en dat het arrest is...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT