Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 8 de Mayo de 2009

Datum uitspraak 8 de Mayo de 2009
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

07/5822 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 13 september 2007, 06/2059 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

[Werkgeefster], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: de werkgeefster)

en

appellant.

Datum uitspraak: 8 mei 2009

  1. PROCESVERLOOP

    Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

    Namens de werkgeefster heeft N.H. van Haaften, werkzaam bij De Fiscount Adviesgroep B.V., gevestigd te Zwolle, een verweerschrift ingediend.

    Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2009. Voor de werkgeefster is verschenen N.H. van Haaften voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Tjon en mr. K.D. van Someren.

  2. OVERWEGINGEN

    1.1. Bij besluit van 22 mei 2001 heeft een rechtsvoorganger van appellant aan [naam werkneemster], die voorheen bij de werkgeefster werkzaam is geweest (hierna: de werkneemster), met ingang van 2 juli 2001 een uitkering toegekend ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Nadien is de uitkering enkele malen herzien naar een lager percentage.

    1.2. Bij besluit van 6 april 2006 (hierna: het toerekeningsbesluit) heeft appellant aan de werkgeefster medegedeeld dat zij per 1 juli 2004 eigen risicodrager voor de WAO is geworden en op grond van artikel 75a van de WAO de uitkering van de werkneemster moet betalen zolang deze nog geen vijf jaar heeft geduurd. Tevens is medegedeeld dat appellant de WAO-uitkering aan de werkneemster als voorschot heeft uitbetaald en daarom voornemens is om de uitkering op de werkgeefster te verhalen over de periode 1 juli 2004 tot 2 juli 2006.

    1.3. Namens de werkgeefster is tegen het toerekeningsbesluit bezwaar gemaakt. Aangevoerd is dat de werkgeefster niet wist dat de werkneemster nog een WAO-uitkering ontving en dat appellant daarop niet heeft gewezen. Het moeten betalen van de WAO-uitkering legt een onevenredige last op het bedrijf.

    1.4. Bij besluit van 14 juni 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft appellant dit bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft appellant overwogen dat de werkgeefster kopieën heeft ontvangen van het WAO-toekenningsbesluit en de latere herzieningsbesluiten. Daarnaast lag het op de weg van de werkgeefster om bij haar keuze om eigen risicodrager te worden te informeren naar de mogelijke financiële consequenties. Van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het vertrouwensbeginsel, is volgens appellant geen sprake.

    2.1. Namens de werkgeefster is beroep bij de rechtbank ingesteld tegen het bestreden besluit. Hierbij is onder meer aangevoerd dat er geen wettelijke basis is om haar als eigen risicodrager aan te merken omdat het daarvoor vereiste toestemmingsbesluit niet is afgegeven.

    2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het toerekeningsbesluit herroepen. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Voorts is appellant veroordeeld tot het vergoeden van het door de werkgeefster betaalde griffierecht en de door haar gemaakte proceskosten.

    2.3. In de aangevallen uitspraak waarin appellant is aangeduid als verweerder en de werkgeefster als eiseres is daartoe het volgende overwogen:

    “De rechtbank stelt voorop dat uit de artikelen 75a en 75b van de WAO, zoals deze bepalingen luidden...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT