Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 5 de Junio de 2009

Datum uitspraak 5 de Junio de 2009
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

5 juni 2009

Eerste Kamer

08/03028

EV/EE

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[De vader],

wonende te [woonplaats],

VERZOEKER tot cassatie,

advocaat: mr. R.Th.R.F. Carli,

t e g e n

[De moeder],

wonende te [woonplaats],

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: mr. M.S. van Muijden.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vader en de moeder.

  1. Het geding in feitelijke instanties

    Met een op 25 juli 2006 ter griffie van de rechtbank Utrecht ingediend verzoekschrift heeft de vader zich gewend tot die rechtbank en verzocht, kort gezegd, te bepalen dat partijen in gelijke delen in de opvoeding en verzorging van hun minderjarige zoon [de zoon] voorzien, dat [de zoon] om de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader zal verblijven en dat [de zoon] de helft van de schoolvakanties bij de moeder en de andere helft bij de vader zal verblijven.

    De moeder heeft het verzoek bestreden.

    De rechtbank heeft, na een mondelinge behandeling waarin de vader heeft aangegeven ook akkoord te zullen gaan met een co-ouderschapregeling waarbij [de zoon] de ene helft van de week bij de moeder verblijft en de andere helft van de week bij de vader, bij beschikking van 27 december 2006 beslist dat de vader recht op omgang met [de zoon] heeft en wel van woensdagavond 18.00 uur tot zaterdagavond 18.30 uur, alsmede de helft van de schoolvakanties, in onderling overleg af te spreken.

    Tegen deze beschikking heeft de moeder hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.

    Bij beschikking van 15 april 2008 heeft het hof de beschikking van de rechtbank Utrecht vernietigd en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van de vader afgewezen.

    De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

  2. Het geding in cassatie

    Tegen de beschikking van het hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De moeder heeft verzocht het beroep te verwerpen.

    De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het beroep.

  3. Beoordeling van de middelen

    De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

  4. Beslissing

    De Hoge Raad verwerpt het beroep.

    Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 5 juni 2009.

    Zaaknr. 08/03028

    mr. Rank-Berenschot

    Parket, 13 maart 2009

    Conclusie inzake:

    [De vader],

    verzoeker tot cassatie,

    hierna: de vader,

    adv. mr. R.Th.R.F. Carli

    tegen

    [De moeder],

    verweerster in cassatie,

    hierna: de moeder,

    adv. mr. M.S. van Muijden

    Deze zaak gaat over de toepasselijkheid van art. 1:377e dan wel 1:253a BW op een door een met gezag belaste ex-partner ingediend verzoekschrift.

  5. Feiten(1) en procesverloop

    1.1 Partijen hebben vanaf 1992 tot oktober 2003 een relatie gehad. Uit die relatie is op [geboortedatum] 2000 hun zoon [de zoon] geboren, over wie partijen het gezamenlijk gezag uitoefenen. Bij vaststellingsovereenkomst van 11 februari 2004(2) hebben partijen een regeling getroffen waarin onder meer is overeengekomen dat [de zoon] zijn hoofdverblijf bij de moeder heeft en dat hij elke week vanaf donderdag 17.00 uur tot zaterdag 18.30 uur bij de vader zal verblijven.

    1.2 Bij inleidend verzoekschrift, nader aangeduid met "verzoek tot vaststelling co-ouderschap", op 25 juli 2006 ingekomen bij de rechtbank Utrecht, heeft de vader verzocht te bepalen dat partijen in gelijke delen in de opvoeding en verzorging van [de zoon] voorzien, dat [de zoon] om en om de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader zal verblijven en dat hij de ene helft van de schoolvakanties bij de moeder en de andere helft bij de vader zal verblijven. De moeder heeft verzocht de vader niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel het verzoek af te wijzen.

    Tijdens de mondelinge behandeling op 17 november 2006 heeft de vader verklaard dat hij ook akkoord gaat met een co-ouderschapsregeling waarbij [de zoon] de ene helft van de week bij de moeder verblijft en de andere helft van de week bij de vader verblijft.

    1.3 Bij beschikking van 27 december 2006 heeft de rechtbank - kort gezegd - overwogen dat een verandering van de omgangsregeling zoals door de vader verzocht een te grote verandering voor [de zoon] is en dat deze derhalve niet wenselijk is, en beslist dat de vader recht heeft op omgang met [de zoon] van woensdagavond 18.00 uur tot zaterdagavond 18.30 uur alsmede de helft van de schoolvakanties af te spreken in onderling overleg.

    1.4 De moeder is van deze beschikking bij het gerechtshof Amsterdam in hoger beroep gekomen en heeft verzocht de beschikking te vernietigen. De vader heeft verweer gevoerd en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

    Op 11 september 2007 is de zaak mondeling behandeld, waarbij partijen zijn overeengekomen hun geschil voor te leggen aan een mediator teneinde tot een oplossing van dat geschil te geraken dan wel te bezien hoe de omgangsregeling tussen vader en [de zoon] moet worden ingevuld zodat beide partijen zich daarin kunnen vinden.

    Bij tussenbeschikking van 2 oktober 2007 heeft het hof beslist dat partijen voor 18 december 2007 schriftelijk aan het hof zouden laten weten of de mediation geslaagd was en of de regeling in een beschikking zou moeten worden vastgelegd. Voorts heeft het hof onder meer bepaald dat indien de mediation niet zou slagen, de vader zich binnen twee weken schriftelijk zou dienen uit te laten met name over de ontvankelijkheid van zijn oorspronkelijke verzoek en hetgeen hij verder ter sprake wil brengen.

    Bij brief van 4 december 2007 heeft de advocaat van de vader laten weten dat de mediation niet geslaagd was en heeft hij zich uitgelaten over de ontvankelijkheid van het verzoek en de omgangsregeling als zodanig. De advocaat van de moeder heeft hierop bij brief van 9 januari 2008 gereageerd.

    1.5 Bij eindbeschikking van 15 april 2008 heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van de vader afgewezen, de kosten in hoger beroep gecompenseerd en het meer of anders verzochte afgewezen. Het hof heeft hiertoe onder meer het volgende overwogen:

    "2.1 Ingevolge artikel 1:377e lid 1 BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Op grond van artikel 1:377h lid 2 BW is dit artikel van toepassing bij gezamenlijk gezag.

    2.2 Gelet op de stukken en hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat geen sprake is van gewijzigde omstandigheden zoals bedoeld in artikel 1:377e lid 1 BW. De vader heeft gesteld dat de wijziging van omstandigheden is...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT