Hoger beroep kort geding van Centrale Raad van Beroep, 24 de Junio de 2009

Datum uitspraak24 de Junio de 2009
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

07/752 AAW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 december 2006, 05/2650 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 24 juni 2009

  1. PROCESVERLOOP

    Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

    Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

    Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in het geding met registratienummer 07/753 AAW, plaatsgevonden op 6 mei 2009. Appellant is, daartoe ambtshalve opgeroepen, in persoon verschenen. Het Uwv is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij zijn gemachtigde drs. J. Hut. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de zaken gesplitst. In het geding met registratienummer 07/753 AAW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

  2. OVERWEGINGEN

    1.1. Bij besluit van 16 december 2004 heeft het Uwv vastgesteld dat:

    ?- appellant recht heeft op een nabetaling van AAW/WAO-uitkering van € 163.409,06 (over de periode 29 juni 1984 tot 1 november 1996);

    - de over dit bedrag te vergoeden wettelijke rente € 132.362,17 bedraagt, hetgeen inhoudt dat over een gedeelte van deze nabetaling geen wettelijke rente zal worden vergoed, namelijk voor zover appellant over de periode 1 juli 1987 tot 1 november 1989 een bedrag op grond van de Algemene bijstandswet heeft ontvangen (zijnde ƒ 26.834,02);

    ?- appellant evenmin recht heeft op de wettelijke rente over een eerdere nabetaling die in maart 1992 is verricht (over de periode 13 december 1984 tot maart 1992).

    1.2. Deze beslissingen heeft het Uwv gehandhaafd bij zijn besluit op bezwaar van

    13 april 2005 (hierna: het bestreden besluit).

    1. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld. Daarbij heeft hij de rechtbank verzocht het Uwv te veroordelen tot betaling van smartengeld tot een bedrag van (minimaal) € 196.000,-. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

    2. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat:

      ?- hij ook recht heeft op betaling van de wettelijke rente over het bedrag van ƒ 26.834,02;

      - hij tevens recht heeft op betaling van de wettelijke rente over de nabetaling in maart 2002;

      - hij recht heeft op immateriële schadevergoeding vanwege de lange duur van de onderhavige procedure (die in 1987 is aangevangen);

      - hij recht heeft op smartengeld, omdat hij als gevolg van de diverse onrechtmatige besluiten die gedurende deze procedure zijn genomen geestelijk letsel heeft opgelopen, hetgeen inmiddels door de psychotherapeuten die hem onderzocht hebben is vastgesteld.

    3. De Raad overweegt als volgt.

      4.1. weigering wettelijke rente vanwege ontvangen bijstandsuitkering

      4.1.1. In geschil is de vraag...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT