Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 16 de Mayo de 2003

Datum uitspraak16 de Mayo de 2003
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

02/4606 AW en 02/4609 AW

U I T S P R A A K

in de gedingen tussen:

[appellant], appellant,

en

de Staatssecretaris van Financiën, gedaagde.

  1. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN

    Appellant heeft op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 4 juli 2002, nrs. Awb 02/1106, 02/1107, 02/842 en 02/843, waarnaar hierbij wordt verwezen.

    Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.

    Bij uitspraak van 17 januari 2003, nr. 02/6049 AW-VV en 02/6050 AW-VV, heeft de voorzieningenrechter van de Raad het verzoek van appellant tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.

    De gedingen zijn ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 4 april 2003, waar appellant niet is verschenen en gedaagde zich niet heeft laten vertegenwoordigen.

  2. MOTIVERING

    1. Voor een uitgebreidere weergave van de in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.

      1.1. Appellant was vanaf 1 juni 1963 werkzaam als belastingambtenaar. Ten tijde hier van belang bekleedde hij de functie van behandelfunctionaris groepsfunctie E bij een eenheid Particulieren. Naar aanleiding van berichten op de werkvloer over nevenwerkzaamheden van appellant bij een autorijschool heeft gedaagde in februari 2001 onderzoek laten verrichten bij deze onderneming. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat appellant van 1996 tot en met 1999 autorijles heeft gegeven en hiervoor in totaal f 7.155,- aan inkomsten heeft ontvangen, die hij niet heeft vermeld in zijn aangiften inkomstenbelasting.

      1.2. Dit alles heeft geleid tot de in geding zijnde besluiten van 1 maart 2002 en 6 maart 2002 waarbij gedaagde heeft gehandhaafd de besluiten waarbij appellant respectievelijk is geschorst onder inhouding van één derde gedeelte van zijn bezoldiging en hem ontslag is verleend met ingang van 4 oktober 2001 wegens plichtsverzuim.

    2. Bij de aangevallen uitspraak zijn de tegen de besluiten van 1 en 6 maart 2002 ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

    3. De Raad onderschrijft het oordeel van de voorzieningenrechter van de rechtbank en de overwegingen welke hem tot dit oordeel hebben geleid. Hij voegt daar naar aanleiding van het hoger beroep nog het volgende aan toe.

      4.1. Ook de Raad is van oordeel dat de aan appellant verweten gedragingen ernstig plichtsverzuim opleveren. Door het verzwijgen van neveninkomsten voor...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT