Eerste aanleg - meervoudig van Centrale Raad van Beroep, 23 de Julio de 2009

Datum uitspraak23 de Julio de 2009
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

08/1484 BPW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

[Appellante], wonende te [woonplaats], Canada, (hierna: appellante),

en

de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)

Datum uitspraak: 23 juli 2009

  1. PROCESVERLOOP

    Appellante heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 4 december 2007, kenmerk JZ/K60/2007 ten aanzien van haar genomen besluit ter uitvoering van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (hierna: Wet), verder: bestreden besluit.

    Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.

    Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2009. Appellante is, zoals tevoren was gemeld, niet verschenen en verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.

  2. OVERWEGINGEN

    1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.

      1.1. Appellante, geboren in 1944, heeft in januari 2005 bij verweerster een verzoek ingediend om in aanmerking te worden gebracht voor een pensioen op grond van de Wet. Zij heeft hierbij aangevoerd dat zij ten gevolge van het verzet van haar moeder in de oorlog lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen.

      1.2. Nadat verweerster op 13 juni 2005 de (negatieve) verklaring als bedoeld in artikel 24, derde lid, van de Wet van de Centrale Bestuurscommissie van de Stichting 1940-1945 had ontvangen, heeft zij bij besluit van 18 oktober 2006 afwijzend op de aanvraag van appellante beslist. Ten aanzien van het gestelde lichamelijk letsel is overwogen dat appellante niet rechtstreeks kan worden gerekend tot de categorie van personen als bedoeld in artikel 2, aanhef en derde lid, van het koninklijk besluit van 8 juli 1978 (Stb. 422), ter uitvoering van artikel 1, tweede lid, van de Wet. Met betrekking tot het gestelde psychisch letsel als gevolg van het verzet van de moeder van appellante is overwogen dat er geen aanleiding is om haar met toepassing van artikel 3 van genoemd koninklijk besluit gelijk te stellen met de categorie van personen als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder 3 van dat besluit. Er is naar het oordeel van verweerster geen sprake geweest van ernstige verstoring van de levensomstandigheden van appellante gedurende de oorlogs-jaren 1940-1945 ten gevolge van het verzet van haar moeder.

      1.3. Het door appellante tegen laatstgenoemd onderdeel van het besluit van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT