Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 11 de Septiembre de 2009

Datum uitspraak11 de Septiembre de 2009
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

11 september 2009

Eerste Kamer

07/13116

EV/EE

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiseres],

wonende te [woonplaats],

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr. H.J.W. Alt,

t e g e n

  1. [Verweerster 1],

  2. [Verweerder 2],

    beiden wonende te [woonplaats],

    VERWEERDERS in cassatie,

    advocaat: mr. E. Grabandt.

    Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en (in enkelvoud) [verweerder].

  3. Het geding in feitelijke instanties

    [Verweerder] heeft bij exploot van 10 januari 2001 [eiseres] gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam en na vermeerdering van eis gevorderd, kort gezegd, te verklaren voor recht dat de vergoeding voor gebruik en bewoning van het benedenhuis per 1 januari 1999, 2000 en 2001 gelijk is aan de maximaal redelijke huurprijs, zijnde ƒ 1.619,92, respectievelijk ƒ 1.693,19 en ƒ 1.730,45 per maand en dat deze laatste vergoeding, tot het moment waarop het recht van bewoning rechtsgeldig zal zijn geëindigd, jaarlijks zal worden aangepast aan de inflatiecorrectie, zoals deze bij de maximaal redelijke huurprijs als bedoeld in bijlage III bij het Besluit Huurprijzen Woonruimte wordt toegepast. Tevens vorderen zij een veroordeling van [eiseres] tot betaling van de inmiddels ontstane achterstand in de betaling van de vergoeding voor gebruik en bewoning.

    [Eiseres] heeft de vordering bestreden en voorwaardelijke reconventionele vorderingen ingesteld die in cassatie geen rol spelen.

    De rechtbank heeft, na tussenvonnissen van 26 maart 2003, 20 oktober 2004 en 2 maart 2005, bij eindvonnis van 28 december 2005 met inachtneming van een uitgebracht deskundigenbericht de vergoeding vastgesteld welke [eiseres] per 1 januari van de jaren 1999 t/m 2006 voor het recht van gebruik en bewoning aan [verweerder] verschuldigd is en [eiseres] veroordeeld aan [verweerder] de inmiddels ontstane achterstand te voldoen. Op 19 april 2006 spreekt de rechtbank een rectificatievonnis uit.

    Tegen de tussenvonnissen van 26 maart 2003 en 20 oktober 2004 en het eindvonnis van 28 december 2005 heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. [Verweerder] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

    Bij arrest van 9 augustus 2007 heeft het hof het principaal beroep verworpen en in het incidenteel beroep het eindvonnis vernietigd, voor zover daarbij de wettelijke rente over de achterstallige vergoeding voor het recht van gebruik en bewoning vanaf 1 januari 1999 is afgewezen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, [eiseres] alsnog veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over de hiervoor bedoelde vergoeding.

    Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

  4. Het geding in cassatie

    Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    [Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

    De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerder] mede door mr. L. Kelkensberg, advocaat bij de Hoge Raad.

    De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping.

    De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 9 juni 2009 op die conclusie gereageerd.

  5. Beoordeling van het middel

    De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

  6. Beslissing

    De Hoge Raad:

    verwerpt het beroep;

    veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

    Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 11 september 2009.

    rolnummer: 07/13116

    mr. Wuisman

    Rolzitting: 29 mei 2009

    CONCLUSIE inzake:

    [Eiser]

    eiser tot cassatie,

    advocaat: mr. H.J.W. Alt,

    tegen

  7. [Verweerster 1],

  8. [Verweerder 2]

    verweerders in cassatie,

    advocaat: mr. E. Grabant.

  9. Feiten voor zover in cassatie nog van belang((1))

    1.1Het geschil in cassatie tussen eiseres tot cassatie (hierna: [eiser]) en verweerders in cassatie (hierna: [verweerder] c.s.) betreft vooral de - in appel gerezen - vraag of [eiser] het woongenot van het 'benedenhuis' met tuin van het pand aan het [a-straat 1] te [plaats] geniet uit hoofde van het zakelijke recht van gebruik en bewoning als bedoeld in artikel 3: 226 BW dan wel krachtens een overeenkomst van huur en verhuur van woonruimte. Aan dit geschil liggen de volgende feiten ten grondslag:

    (i) [Eiser] heeft - ter aflossing van een bankschuld, waartoe zij als nasleep van een echtscheiding genoopt werd - genoemd pand met ondergrond op 27 september 1983 voor fl. 260.000, verkocht aan [verweerder] c.s. Beide partijen werden bij deze transactie door een makelaar bijgestaan.

    (ii) Bij de verkoop is overeengekomen dat bij levering de 1e, 2e en 3e verdieping van het pand zouden zijn ontruimd en het resterende gedeelte bij [eiser] "in gebruik (zou) blijven onder nader tussen de verkoper en de koper overeen te komen bepalingen (zie losse bijlage)." In de bijlage((2)) is ter zake van dat gebruik nader overeengekomen:

  10. Aan verkoopster wordt verleend c.q. wordt door haar voorbehouden: het zakelijk recht van gebruik en bewoning, gedurende haar leven, mitsdien eindigend bij haar overlijden, c.q. bij het metterwoon verlaten door haar van de 'resterende ruimte'.

  11. (..)

  12. Verkoopster (..) dient als aandeel in de lasten van het huis te voldoen aan koper, een reeds thans vastgesteld bedrag groot f. 4.200,- per jaar, te voldoen in 3 maandelijkse termijnen bij vooruitbetaling. Reeds nu wordt overeengekomen dat genoemd bedrag ad f. 4.200,- jaarlijks, voor het eerst met ingang van 1 januari 1985, zal worden geïndexeerd met 5%, welke indexering voor het laatst conform het percentage 5% wordt toegepast op 1 januari 1993; de vergoeding van de periode na 1 januari 1994 wordt nader geregeld tussen de makelaars van partijen, in die zin dat in ieder geval het jaarlijks aandeel in de kosten wordt verhoogd met 10% per jaar met ingang van 1 januari 1994 tot een maximum als nader te bepalen.

  13. Ingeval verkoopster het huis verlaat (..), verplicht koper zich aan verkoopster (..) een bedrag te betalen gelijk aan 30% van de alsdan, door wederzijdse partijen te benoemen makelaars onroerend goed, alsmede een door die beiden te benoemen derde makelaar onroerend goed vast te stellen waarde van het 'resterende gedeelte', op basis van 'leegwaarde' en als ware het een appartementsrecht in de zin van artikel 875a BW. (..).'

    (iii) Het rechtskundig Bureau [A] te Amsterdam heeft in opdracht van de makelaar van [verweerder] c.s. het benedenhuis gewaardeerd. Bij brief van 31 oktober 1983((3)) heeft het bureau aan de makelaar het volgende medegedeeld: 'Volgens bijlage waarderen wij de woning in de huidige staat op een puntentotaal van 189, hetgeen een hoogst redelijke huurprijs oplevert van f. 914,- plus watergeld per maand.'

    (iv) Op 1 november 1983 wordt de notariële akte van levering((4)) verleden. Onder A van die akte staat vermeld dat het pand is verkocht onder voorbehoud van het zakelijk recht van gebruik en bewoning en onder B dat, voor zover daarvan bij de akte niet wordt afgeweken, tussen de verkoper en de kopers van kracht blijft hetgeen zij met betrekking tot de koop en verkoop van het onroerend goed vóór het verlijden van deze akte zijn overeengekomen. Omtrent het zakelijk recht van gebruik en bewoning is onder C van de akte, voor zover hier van belang, bepaald:

  14. Het recht van gebruik en bewoning is voorbehouden met betrekking tot de kelder en de begane grond van de van het onroerend goed deel uitmakende huis, alsmede van de tot het onroerend goed behorende achtertuin, deze gedeelten van het onroerend goed hierna te noemen: "het benedenhuis".

  15. Het recht van gebruik en bewoning gaat in op heden en eindigt behoudens de in de wet geregelde gevallen van het eindigen van het recht van gebruik en bewoning, op het tijdstip waarop de verkoper het benedenhuis metterwoon verlaat.

  16. In afwijking van het bepaalde in artikel 873 Derde Boek van het Burgerlijk Wetboek is de verkoper uitsluitend gerechtigd het benedenhuis alleen of - zolang de enige zoon van verkoper de leeftijd van één en twintig jaar nog niet heeft bereikt - tezamen met die zoon te bewonen.

  17. De verkoper is verplicht aan de kopers te vergoeden de aan het benedenhuis toe te rekenen kosten en lasten...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT