Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 23 de Septiembre de 2009

Datum uitspraak23 de Septiembre de 2009
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

09/1803 WW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van rechtbank Haarlem van 19 maart 2009, 08-3632 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 23 september 2009.

  1. PROCESVERLOOP

    Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

    Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

    Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2009. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.P. Prinsen.

  2. OVERWEGINGEN

    1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen zoals die luidden ten tijde als hier van belang.

      2.1. Appellant is van 1 maart 1975 tot 1 mei dan wel 1 juni 1994 in dienst geweest van [werkgever] Appellant was sedert 1 maart 2006 in het genot van een WW-uitkering, toegekend nadat zijn dienstbetrekking met een andere werkgever was geëindigd. Appellant is op 13 december 2007 zestig jaar geworden. Met ingang van 1 januari 2008 heeft de Stichting Shell Pensioenfonds appellant vanwege het bereiken van de 60-jarige leeftijd een zogenoemd uitgesteld pensioen toegekend ter hoogte van € 2.497,- per maand.

      2.2. Gelet op de hoogte van dat pensioen heeft het Uwv bij besluit van 14 januari 2008 de uitbetaling van de WW-uitkering per 1 januari 2008 beëindigd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 14 april 2008 heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv overwoog, kort gezegd, dat het pensioen dat appellant ontving, moest worden aangemerkt als een ouderdomspensioen dat ingevolge artikel 34, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW in mindering moest worden gebracht op de WW-uitkering van appellant. Het Uwv stelde dat er geen sprake was van discriminatie ten opzichte van andere, door appellant genoemde groepen werknemers. Het Uwv was eveneens van mening dat er geen sprake was van een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: Eerste Protocol).

    2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 14 april 2008. Hangende het beroep heeft het Uwv bij brieven van 22 mei 2008 en 5 juni 2008 het eerder ingenomen standpunt gewijzigd. Bij de laatste brief heeft het Uwv gesteld dat appellant recht heeft op uitbetaling van een bedrag van € 45,60 bruto aan WW-uitkering, waarvan een bedrag van 8% wordt gereserveerd aan...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT