Voorlopige voorziening van Rechtbank Breda, Voorzieningenrechter, 16 de Octubre de 2009

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak16 de Octubre de 2009
Uitgevende instantie:Voorzieningenrechter

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, team bestuursrecht

procedurenummer: 09 / 3990 HOREC VV

uitspraak van de voorzieningenrechter

in de zaak van

[verzoeker],

wonende te Roosendaal, verzoeker,

gemachtigde mr. R. van ‘t Land,

en

de burgemeester van de gemeente Roosendaal,

verweerder,

gemachtigde mr. B.J.P.G. Roozendaal.

  1. Procesverloop

    Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 11 september 2009 (bestreden besluit), inzake het intrekken en opnieuw verlenen van een horeca-exploitatievergunning voor het pand [adres] te Roosendaal.

    Tevens heeft hij op 14 september 2009 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

    Het verzoek is, gezamenlijk met drie soortgelijke verzoeken, behandeld ter zitting van 25 september 2009, waarbij aanwezig was de gemachtigde van verzoeker. Verweerder is ter zitting verschenen bij gemachtigde, tevens bijgestaan door mr. A.L.G. Arnold.

  2. Beoordeling

    2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.

    Op 17 november 1998 heeft verweerder aan verzoeker verlof ingevolge de Drank- en Horecaverordening verleend tot het bedrijfsmatig verstrekken van alcoholvrije drank voor gebruik ter plaatse in de inrichting, gevestigd op het perceel [adres] te Roosendaal. Bij besluit van 27 mei 2004 heeft verweerder een horeca-exploitatievergunning ingevolge de Algemene plaatselijke verordening 1997 (APV 1997) verleend voor het exploiteren van een horecabedrijf op voornoemd perceel ([naam coffeeshop]). Aan deze horeca-exploitatievergunning zijn – onder meer – de volgende voorwaarden verbonden.

  3. […].

  4. Er mag geen sprake zijn van verkoop van verdovende middelen aan minderjarigen (leeftijdsgrens van 18 jaar).

  5. Per transactie mag niet meer dan 5 gram softdrugs worden verkocht. Een transactie is alle koop en verkoop in de inrichting op eenzelfde dag met betrekking tot eenzelfde koper.

  6. In de inrichting mag maximaal 500 gram softdrugs voorradig zijn.

  7. […].

    Met ingang van 16 maart 2009 is de Nota Cannabisbeleid 2009 (de Nota) in werking getreden. Dit beleid leidt ertoe dat vanaf 16 september 2009 geen verkoop van softdrugs meer wordt gedoogd. Bij brief van 12 augustus 2009 is verzoeker erop gewezen dat de aan hem verleende horeca-exploitatievergunning zal worden aangepast in die zin, dat de daarin expliciet opgenomen gedoogvoorwaarden komen te vervallen. Een ontwerpbesluit is daarbij aan verzoeker verstrekt. Verzoeker heeft daartegen zijn zienswijze kenbaar gemaakt.

    Vervolgens heeft verweerder bij het bestreden besluit:

    1. de horeca-exploitatievergunning van verzoeker van 27 mei 2004 en het drank- en horecaverlof van 17 november 1998 ingetrokken per 16 september 2009;

    2. aan verzoeker – met ingang van 16 september 2009 – vergunning verleend voor het exploiteren van een horecabedrijf gevestigd op het perceel [adres] te Roosendaal;

    3. aan deze vergunning de volgende voorschriften en beperkingen verbonden.

  8. […].

  9. Het is niet toegestaan in het horecabedrijf middelen zoals omschreven in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen of voorbereidingen daartoe te verrichten c.q. toe te laten dat bedoelde middelen worden gebruikt, worden toegediend dan wel daartoe voorbereidingen worden verricht.

  10. […].

    2.2 Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat het bestreden besluit op een onzorgvuldig en niet deugdelijk gemotiveerde wijze tot stand is gekomen, nu daarin niet wordt ingegaan op de door hem ingebrachte argumenten en bezwaren. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de relevante feiten en af te wegen belangen. Verzoeker stelt dat verweerder op geen enkel moment heeft onderzocht of het terugdringen van de vastgestelde overlast ook op andere, voor verzoeker minder ingrijpende wijze kan plaatsvinden, en dat er daarom tevens sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel. De Nota is volgens verzoeker voorts niet in overeenstemming met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.

    Voor zover het beleid als deugdelijk moet worden aangemerkt, stelt verzoeker zich op het standpunt dat verweerder gebruik had moeten maken van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoeker heeft in dat verband aangevoerd dat uit niets is gebleken dat hij enige bijdrage heeft geleverd aan het ontstaan en in stand houden van overlast. Daarentegen zijn de (financiële) gevolgen voor verzoeker door het beëindigen van de verkoop van softdrugs enorm.

    Verzoeker acht het beëindigen van het gedoogbeleid in strijd met het vertrouwensbeginsel.

    Verzoeker heeft...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT