Hoger beroep van Gerechtshof Amsterdam (Nederland), 11 de Noviembre de 2009

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak11 de Noviembre de 2009
Uitgevende instantie:Gerechtshof Amsterdam (Nederland)

arrestnummer:

parketnummer: 23-001240-09

datum uitspraak: 11 november 2009

TEGENSPRAAK

PROMIS

ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 19 februari 2009 in de strafzaak onder parketnummer 15-740173-08 van het openbaar ministerie

tegen

[naam verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],

adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 5 februari 2009 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 23 september 2009, 7 oktober 2009 en 28 oktober 2009.

Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in hoger beroep van 7 oktober 2009 op vordering van de advocaat-generaal toegestane wijziging tenlastelegging.

Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.

Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Overwegingen met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde:

  1. Feiten waar het hof vanuit gaat

    Het hof stelt ten aanzien van het subsidiar tenlastegelegde de navolgende feiten vast.

    1.1. Op donderdag 24 mei 2007 heeft rond 08.30 een overval plaatsgevonden in de woning van [slachtoffer] aan de [adres]. Nadat [slachtoffer] zijn vrouw en kind die ochtend had uitgezwaaid en naar de voordeur liep, stopte er een motorfiets op zijn oprit met daarop twee mannen. Het betrof een witte motorfiets met rode strepen. De mannen hadden beiden een integraalhelm op. De duo-passagier stapte af, liep in de richting van [slachtoffer], sprong op hem af en duwde hem de hal van de woning binnen. [slachtoffer] kreeg klappen met de kolf van een vuurwapen, althans een daarop lijkend voorwerp, hierna verder te noemen “vuurwapen,” op zijn hoofd, waardoor er bloed over zijn hoofd stroomde. De twee mannen drukten [slachtoffer] op zijn buik op de grond en er werd van beide kanten een vuurwapen tegen zijn hoofd gedrukt. Eén van de mannen zei: “Blijf liggen, anders sterf je.” Ze riepen beiden: “Geld, geld”. Terwijl één van de mannen het vuurwapen op [slachtoffer] hield, gaf [slachtoffer] het geld uit zijn portemonnee, € 1.500,=, aan de andere man. [slachtoffer] moest op de grond blijven liggen en werd de gehele tijd bedreigd met een vuurwapen. Hij hoorde de mannen zeggen: “Kluis, kluis.” Hij voelde dat hij werd geschopt en zag dat één van de mannen de garderobekast in de hal - waarin zich de kluis bevond - openmaakte. [slachtoffer] heeft op zijn knieën en onder bedreiging van de beide vuurwapens de kluissleutel gepakt. Door één van de twee mannen werd het vuurwapen op zijn hoofd gezet en hij moest de kluis openmaken. Eén van de overvallers pakte een horloge, merk Chopard, sieraden en diverse schriftelijke bescheiden uit de kluis. Eén van de overvallers zei: “Opschieten, want anders jij sterft, of we wachten op je vrouw en kind”. Eén van de overvallers sloeg met zijn vuurwapen tegen zijn arm. [slachtoffer] had een Rolex-horloge om en hoorde hem zeggen “Klok afdoen, afdoen.” Het betrof een horloge van het merk Rolex, type Daytona.1 Het nummer van het Rolex-horloge was K603026.2 De auto van de echtgenote van [slachtoffer] bleek op de ochtend van 24 mei 2007 een zachte band te hebben. Naderhand bleek dat de beide voorbanden van de auto waren lekgeprikt c.q. gestoken.3

    1.2. Op 18 juli 2007 is in Rotterdam [getuige1] aangehouden. Bij deze aanhouding is bij [getuige1] een papier aangetroffen.4 Op dit papier zijn schetsen getekend, voorzien van onder meer de woorden: “1e etage,” “2e,” “3e,” “voordeur,” “hal,” en “alarm.” Verder is op dit papier te lezen: “[deel van straatnaam],” “[achternaam van slachtoffer],” “8.15 vr. weg” en “8.30 vr. terug.”5

    1.3. Op 31 juli 2007 is de medeverdachte [medeverdachte1] aangehouden.6 Bij zijn aanhouding droeg hij om zijn pols een Rolex-horloge, type Daytona, met nummer K603026.7

    1.4. De medeverdachte [medeverdachte2] heeft een negroïde uiterlijk en [medeverdachte1] heeft een lichtgetint uiterlijk.8

  2. De standpunten

    2.1. Het standpunt van de advocaat-generaal

    De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte medeplichtig is geweest aan de overval op [slachtoffer], omdat hij een van de medeverdachte [medeverdachte3] ontvangen situatieschets van de woning van [slachtoffer] aan de overvallers heeft gegeven met het oog op de te plegen overval. Het medeplegen of de uitlokking van de overval acht de advocaat-generaal niet wettig en overtuigend bewezen.

    2.2. Het standpunt van de verdediging

    De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte zowel van het medeplegen als de uitlokking als van de medeplichtigheid aan de overval dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe kort gezegd aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte de situatieschets heeft ontvangen en aan de overvallers heeft gegeven. De verklaringen van de getuigen [getuige2] en [getuige1] op dit punt zijn onbetrouwbaar. De telefonische contacten tussen de verdachte en [medeverdachte3] in april en mei 2007 hadden betrekking op rijlessen.

  3. Het oordeel van het hof

    3.1. Het hof overweegt in de eerste plaats dat het met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde op grond van de bewijsmiddelen uitgaat van de volgende gang van zaken:

    3.1.1. Het bij [getuige1] aangetroffen papier betrof een situatieschets van de woning van [slachtoffer]

    De vermelding op het papier van de naam “[achternaam van slachtoffer]” en “[deel van straatnaam]” vormen reeds aanwijzingen dat het papier betrekking heeft op de woning van [slachtoffer] aan de [adres]. Verder overweegt het hof dat uit de aard van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT