Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 11 de Diciembre de 2009

Datum uitspraak11 de Diciembre de 2009
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

11 december 2009

Eerste Kamer

08/01402

DV/AS

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiser],

wonende te [woonplaats],

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. E. Grabandt,

t e g e n

[Verweerder],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

niet verschenen.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder].

  1. Het geding in feitelijke instanties

    [Eiser] heeft bij exploot van 13 mei 2004 [verweerder] gedagvaard voor de rechtbank Roermond en gevorderd, kort gezegd, voor recht te verklaren dat [verweerder] is tekortgeschoten bij de uitvoering van zijn opdracht en hem te veroordelen tot het betalen van een nader bij staat op te maken bedrag aan schadevergoeding. Voorts heeft [eiser] een voorschot op de schadevergoeding gevorderd ten bedrage van € 50.000,--.

    [Verweerder] heeft de vorderingen bestreden.

    Na mondelinge behandeling en na [eiser] bij tussenvonnis van 19 januari 2005 tot bewijslevering te hebben toegelaten, heeft de rechtbank bij eindvonnis van 26 oktober 2005 voor recht verklaard dat [verweerder] in de uitvoering van zijn opdracht jegens [eiser] toerekenbaar tekort is geschoten. De rechtbank heeft [verweerder] veroordeeld tot vergoeding aan [eiser] van de schade die deze als gevolg daarvan heeft geleden en nog zal lijden en [verweerder] tevens veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een voorschot op die schadevergoeding van € 30.000,--.

    Tegen de tussenvonnissen van de rechtbank van 15 september 2004 en 19 januari 2005 en het eindvonnis van de rechtbank van 26 oktober 2005 heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

    Bij arrest van 27 november 2007 heeft het hof [verweerder] niet-ontvankelijk verklaard in het beroep tegen de bestreden tussenvonnissen, het eindvonnis van de rechtbank vernietigd voor zover [verweerder] daarbij is veroordeeld tot vergoeding van de schade en tot betaling van een voorschot van € 30.000,-- en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de vorderingen tot vergoeding van de schade en tot betaling van een voorschot alsnog afgewezen.

    Bij aanvullend arrest van 19 februari 2008 heeft het hof bepaald dat het arrest van het hof van 27 november 2007 wordt aangevuld en dat [eiser] wordt veroordeeld tot terugbetaling aan [verweerder] van al hetgeen [verweerder] uit hoofde van het bestreden eindvonnis aan [eiser] heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der betaling door [verweerder] tot de dag der algehele voldoening.

    Het arrest en het aanvullend arrest van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

  2. Het geding in cassatie

    Tegen het arrest en het aanvullend arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    Tegen [verweerder] is verstek verleend.

    De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.

    De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.

    De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 28 oktober 2009 op de conclusie gereageerd.

  3. Beoordeling van het middel

    3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

    (i) Op 19 april 1997 is [eiser] als bestuurder van een Volkswagen Golf op de Oranjelaan te Roermond betrokken geweest bij een ongeval waarbij hij tegen een ANWB-paal is aangebotst.

    (ii) Ten tijde van het ongeval bevond zich op de ongevalslocatie een Honda Civic, bestuurd door [betrokkene 1].

    (iii) In het naar aanleiding van dit ongeval opgemaakte proces-verbaal is onder het kopje "verwijtbaarheid" opgenomen dat het ongeval is ontstaan doordat [eiser] zijn voertuig niet onder controle heeft gehouden.

    (iv) Als gevolg van dit ongeval heeft [eiser] diverse verwondingen opgelopen en is een ziekenhuisopname noodzakelijk geweest.

    (v) Ter verkrijging van vergoeding van zijn schade heeft [eiser] advocaat [verweerder] ingeschakeld.

    (vi) In opdracht van de W.A.M.-assuradeur van de Honda Civic heeft [betrokkene 2] van het schaderegelingsbureau [A] B.V. een onderzoek ingesteld naar de vermoedelijke toedracht van het ongeval. Zijn rapport van 9 april 2001 vermeldt als conclusie dat - naast de bovengenoemde Volkswagen Golf en Honda Civic - zich nog een derde, onbekend gebleven, auto op de ongevalslocatie heeft bevonden.

    (vii) Na aanvankelijk de bestuurder van de Honda Civic te hebben aangesproken voor de schade, heeft [verweerder] zich op 14 september 2001 tot het Waarborgfonds Motorverkeer gewend in verband met de betrokkenheid van de onbekend gebleven auto bij het ongeval. Het fonds heeft de aanvrage afgewezen omdat de verjaringstermijn was verstreken.

    3.2.1 Aan de hiervoor in 1 vermelde vordering heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat [verweerder] heeft verzuimd tijdig voor het verstrijken van de verjaringstermijn het Waarborgfonds Motorverkeer aan te spreken dan wel de verjaring te stuiten. De rechtbank heeft bij vonnis van 19 januari 2005, kort samengevat, geoordeeld dat [verweerder] jegens [eiser] toerekenbaar is tekortgeschoten doordat hij niet eerder een beroep op het Waarborgfonds heeft gedaan, hoewel hij kennelijk zelf ook rekening hield met de mogelijkheid dat een onbekend gebleven voertuig bij het ongeval betrokken is geweest en dat een schadevergoeding door het Waarborgfonds tot de mogelijkheden zou behoren. De rechtbank heeft [eiser], nu [verweerder] bestreed dat oorzakelijk verband bestaat tussen de gestelde schade en de toerekenbare tekortkoming, toegelaten tot het bewijs dat het Waarborgfonds in het geval van een tijdige claim de schade geheel dan wel deels zou hebben vergoed.

    Na bewijslevering oordeelde de rechtbank bij eindvonnis van 26 oktober 2005 dat er een spookrijder is geweest die onbekend is gebleven en na het ongeval is doorgereden, en dat [eiser], gelet op de verklaring van een medewerker van het Waarborgfonds, daardoor voor een uitkering van dit Waarborgfonds in aanmerking zou zijn gekomen.

    3.2.2 In het hiertegen ingestelde hoger beroep constateerde het hof dat geen grieven waren gericht tegen de gegeven bewijsopdracht, maar het achtte het verlangde bewijs niet geleverd. Het hof heeft (in rov. 4.10-4.14) de op de bewijswaardering gerichte grieven 1-4 behandeld. [Verweerder] heeft in hoger beroep ter staving van zijn betoog dat de aanwezigheid van een spookrijder in de gegeven omstandigheden technisch onmogelijk was, een rapport van een verkeersongevallendeskundige ([betrokkene 3]) in het geding gebracht. Na een analyse van dat rapport en de door [eiser] ingebrachte bewijsmiddelen, achtte het hof de grieven gegrond, waarna het in rov. 4.15 concludeerde dat, nu de aanwezigheid van een onbekende bij het ongeval betrokken auto niet is komen vast te staan, evenmin vaststaat dat in...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT