Hoger beroep kort geding van Centrale Raad van Beroep, 22 de Diciembre de 2006
Datum uitspraak | 22 de Diciembre de 2006 |
Uitgevende instantie: | Centrale Raad van Beroep |
06/6742 AW-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: verzoeker),
in verband met het hoger beroep van: verzoeker
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 augustus 2006, 05/5281 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
en
verzoeker
Datum uitspraak: 22 december 2006
-
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Verzoeker heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2006. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.E. Kleiweg de Zwaan en ing. G.P.F. van der Waal, beiden werkzaam bij de gemeente Rotterdam. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J. van de Ruit, werkzaam bij AbvaKabo FNV.
-
OVERWEGINGEN
-
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene is sedert 1997 werkzaam bij de dienst Gemeentewerken van de gemeente Rotterdam, laatstelijk als vakman bij de afdeling Onderhoud, Wegen en Groen.
1.2. Bij besluit van 3 december 2004 is betrokkene wegens ernstig plichtsverzuirn met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Dit besluit is na bezwaar, in afwijking van het advies van de bezwarenadviescommissie, gehandhaafd bij het bestreden besluit van 22 September 2005.
-
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het besluit van 22 September 2005 veraietigd en bepaald dat verzoeker een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van betrokkene neemt. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat betrokkene op 19 mei 2004 ongeoorloofd vier bakken overgebleven éénjarig plantmateriaal met een totale waarde van € 40,-- mee naar huis heeft genomen en dat deze gedraging plichtsverzuirn oplevert. De rechtbank was echter van oordeel dat de gedragingen van betrokkene, in het licht van de aanwezige omstandigheden niet van zodanige ernst waren dat gezegd kan worden dat het opleggen van de zwaarst mogelijke straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig is. Naar het oordeel van de rechtbank zou een voorwaardelijk ontslag wel als evenredig kunnen worden beschouwd. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verzoeker heeft bevestigd dat het overgebleven plantmateriaal door de medewerkers mee naar huis kan worden genomen, zij het pas...
-
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT