Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 9 de Marzo de 2010

Datum uitspraak 9 de Marzo de 2010
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

08/2887 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 april 2008, 07/560 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)

Datum uitspraak: 9 maart 2010

  1. PROCESVERLOOP

    Namens appellant heeft mr. J.A. van den Berg, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

    Het College heeft een verweerschrift ingediend.

    Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Berg. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. J.M. Boegborn, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.

  2. OVERWEGINGEN

    1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

      1.1. Appellant heeft van 1 januari 1999 tot en met 31 juli 1999 op grond van de Algemene bijstandswet bijstand naar de norm voor gehuwden ontvangen.

      1.2. De Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (hierna DWI) heeft een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand.

      De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een proces-verbaal van 6 april 2006. De onderzoeksresultaten zijn voor het College aanleiding geweest om bij besluit van 14 augustus 2006 de bijstand over de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 juli 1999 te herzien (lees: in te trekken) en de kosten van de over die periode verleende bijstand tot een bedrag van € 3.057,83 (bruto) van appellant terug te vorderen. Aan de intrekking van de bijstand heeft het College ten grondslag gelegd dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door bij het College geen melding te maken van de door hem genoten inkomsten uit onderverhuur en dat als gevolg van die schending het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.

      1.3. Bij besluit van 13 maart 2007 heeft het College - met een beslissing inzake vergoeding van de kosten van rechtsbijstand - het bezwaar tegen het besluit van 14 augustus 2006 gegrond verklaard en het bedrag van de terugvordering vastgesteld op € 1.387,58. Aan de wijziging van het bedrag van de terugvordering ligt ten grondslag dat geen omrekening van het terug te vorderen bedrag van guldens in euro’s heeft plaatsgevonden.

    2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover hier van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen het...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT