Voorlopige voorziening+bodemzaak van Centrale Raad van Beroep, 28 de Septiembre de 2010

Datum uitspraak28 de Septiembre de 2010
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

10/3350 WWB

10/3501 WWB

10/3771 WWB-VV

10/3658 WWB-VV

Centrale Raad van Beroep

Voorzieningenrechter

U I T S P R A A K

als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op de verzoeken om voorlopige voorziening van:

[verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker),

in verband met de hoger beroepen van:

verzoeker

tegen de uitspraken van de rechtbank Breda van 2 juni 2010 nr. 09/5496, (hierna: aangevallen uitspraak I) en van de voorzieningenrechter in de rechtbank Breda van 2 juni 2010, nrs. 10/1631 en 10/1632 (hierna: aangevallen uitspraak II),

in de gedingen tussen:

verzoeker

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom (hierna: het College).

Datum uitspraak: 28 september 2010

  1. PROCESVERLOOP

    Namens verzoeker heeft mr. I.M. van den Heuvel, advocaat te Roosendaal, bij afzonderlijke beroepschriften hoger beroep ingesteld en tevens verzoeken om voorlopige voorziening gedaan.

    Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2010. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Heuvel. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M. Mol, werkzaam bij de gemeente Bergen op Zoom.

  2. OVERWEGINGEN

    1.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen dat vereist.

    1.2. Ingevolge artikel 8:86 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.

    1.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

    1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

      2.1. Verzoeker ontving sinds 19 juli 1995 bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag voor woonkosten.

      2.2. Op 28 april 2009 is de woning van verzoeker aan de [adres 1] te [woonplaats] op grond van een gerechtelijk bevel ontruimd. Sindsdien heeft verzoeker geen vaste woon- of verblijfplaats en is hij zwervende.

      2.3. Op 22 en 24 juni 2009 hebben gesprekken plaatsgevonden tussen verzoeker en medewerkers van de sociale dienst. Het doel van deze gesprekken was om een beeld te krijgen van de feitelijke leefsituatie van verzoeker. Verzoeker is erop gewezen dat hij voor het vaststellen van het recht op bijstand zijn inschrijving bij het GBA dient te reguleren dan wel in afwachting van andere woonruimte, een postadres dient te nemen.

      2.4. Bij besluit van 25 juni 2009 heeft het College verzoeker meegedeeld zijn bijstandsuitkering tot uiterlijk 1 november 2009 voort te zetten naar de norm voor een alleenstaande. Tevens is besloten met ingang van 29 april 2009 de toeslag van 20% in te trekken, omdat verzoeker geen vast woon- of verblijfadres meer heeft. Met toepassing van artikel 55 van de WWB heeft het College - voor zover hier van belang - de volgende verplichtingen opgelegd:

      1. U dient voor 1 november 2009 geregistreerd te staan als inwoner bij een gemeentelijke basisadministratie (GBA) danwel zelfstandige woonruimte te hebben verkregen met registratie GBA.

      2. U dient actief en aantoonbaar uw woon/leefsituatie te reguleren en bewijsstukken hiervan te overleggen.”

      2.5. Het tegen het besluit van 25 juni 2009 gemaakte bezwaar is bij besluit van 5 november 2009 (hierna: besluit 1) gegrond verklaard, voor zover het is gericht tegen het met toepassing van artikel 55 van de WWB opleggen van de in 2.4 genoemde verplichtingen. Het College heeft het besluit van 25...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT