Verzet van Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland), 2 de Noviembre de 2010

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak 2 de Noviembre de 2010
Uitgevende instantie:Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht

zaaknummer HD 200.041.013

arrest van de zesde kamer van 2 november 2010

in de zaak van

[X.] BOUWONTWIKKELING B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],

opposante,

advocaat: mr. H. Nijman,

tegen:

GEMEENTE UDEN,

gevestigd te Uden,

geopposeerde,

advocaat: mr. J.P.F.W. van Eijck,

op het bij exploot van 13 augustus 2009 ingeleide verzet tegen het op 7 juli 2009 onder nummer HD 103.004.825 bij verstek gewezen arrest van dit hof tussen opposant – [X.] - als geïntimeerde en geopposeerde – de gemeente - als appellant.

  1. Het arrest van 7 juli 2009

    Bij genoemd arrest heeft het hof de beroepen vonnissen vernietigd en de vordering van [X.] alsnog afgewezen.

  2. Het geding in verzet

    2.1 Bij voormelde verzetdagvaarding heeft [X.] geconcludeerd tot vernietiging van dit verstekarrest en opnieuw rechtdoende de gemeente alsnog niet ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans haar deze te ontzeggen en te bekrachtigen de vonnissen van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 10 maart 2004, 10 november 2004, 28 september 2005 en 13 december 2006, tussen partijen gewezen onder rolnummer 91687/HA ZA 03-374.

    2.2 De gemeente heeft vervolgens onder overlegging van een productie een akte na verzetdagvaarding genomen.

    2.3 Partijen hebben daarna op 7 december 2009 hun zaak doen bepleiten, [X.] aan de hand van een pleitnotitie, bij welke gelegenheid [X.] de producties 34 en 35 in het geding heeft gebracht. Aan het einde van het pleidooi is de behandeling van de zaak aangehouden in verband met een voornemen van partijen om de zaak door middel van mediation trachten te schikken.

    Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en uitspraak gevraagd.

  3. De beoordeling

    3.1 Geen grieven zijn gericht tegen de feiten, zoals door de rechtbank vastgesteld in onderdeel 2 van het vonnis van 10 maart 2004. Het hof gaat derhalve uit van dezelfde feiten als de rechtbank. Voorts staan nog enkele andere feiten als enerzijds gesteld en anderzijds niet gemotiveerd betwist tussen partijen vast. De relevante feiten komen op het volgende neer.

    1. [X.] is een bedrijf dat zich bezig houdt met risicodragend ontwikkelen en (laten) realiseren van bouwprojecten.

    2. In 1998 heeft [X.] onderzocht of een bouwproject, waarin opgenomen een appartementencomplex, mogelijk zou zijn op het kruispunt [straat A.]/[straat B.] te [plaatsnaam]. Binnen het toen vigerende bestemmingsplan (Vijfhuis 1977) was een dergelijke bebouwing niet toegestaan.

    3. In 1998 was sprake van een voorontwerp bestemmingsplan (hierna: Voorontwerp) waarin was voorzien in woningbouw ter plaatse. Blijkens dit Voorontwerp zou woningbouw mogelijk zijn buiten een hindercircel van 20 meter van een in het plan opgenomen LPG-vulpunt. Dit betrof een ambtelijk stuk, dat nog de inspraakprocedure moest doorlopen.

    4. Een ambtenaar van de gemeente aan de balie Ruimtelijke Ordening heeft op 4 juni 1998 aan [X.] onder meer meegedeeld dat dit Voorontwerp woningbouw mogelijk maakte buiten de 20 meter circel en voorts dat dit Voorontwerp “de inspraak nog in moest” en dat de gehele procedure ongeveer een jaar zou duren (notitie gesprek, prod. 2 inl. dagv.). Deze mededeling is nadien van de kant van de gemeente mondeling herhaald.

    5. Bij notariële akte d.d. 30 maart 1999 heeft [X.] de voor voornoemd project benodigde grond, thans kadastraal bekend als gemeente [gemeentenaam], sectie [sectieletter], nummers [sectienummer 1.] en [sectienummer 2.], geleverd gekregen voor een koopsom van fl. 845.000,--. Blijkens deze akte heeft [X.] bij overeenkomst van 24 januari 1999 deze grond gekocht onder de bepaling dat de ten tijde van de koopovereenkomst nog aanwezige opstallen voor rekening van de verkoper zouden worden gesloopt.

    6. Vooruitlopend op het vermeende toekomstige bestemmingsplan heeft [X.] een bouwvergunning aangevraagd, alsmede verzocht een procedure ex artikel 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) te starten.

    7. Bij besluit van 11 december 2001 zijn de vrijstelling en de bouwvergunning door het college van B & W van de gemeente geweigerd. Als grond voor weigering is vermeld dat het LPG-vulpunt op 20 meter afstand van de geprojecteerde bebouwing is gesitueerd, terwijl dit minimaal 80 meter moet zijn.

    8. Ingevolge de normen in de Integrale Nota LPG, die bij toepassing van de WRO gehanteerd moeten worden, dient bij vestiging van een nieuwe woonbebouwing nabij een LPG-vulstation een afstand van minimaal 80 meter tussen dat vulpunt en de woningen in acht genomen te worden.

    9. Het bestemmingsplan is nooit overeenkomstig het Voorontwerp vastgesteld en goedgekeurd.

      3.2 In paragraaf 13 van de inleidende dagvaarding heeft [X.] gesteld dat de gemeente onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, a) door haar onjuiste inlichtingen te verstrekken over de minimaal noodzakelijke afstand tussen een LPG-vulpunt en woonbebouwing in het toekomstige bestemmingsplan en b) door geen bouwvergunning en de bijbehorende vrijstelling ex artikel 19 WRO te verlenen. [X.] heeft de gemeente aansprakelijk gesteld voor de daardoor ontstane schade.

      3.3 De rechtbank heeft in een aantal vonnissen achtereenvolgens geoordeeld dat de gemeente aan [X.] onjuiste informatie heeft verstrekt en dat [X.] op grond van die informatie er op mocht vertrouwen dat de aanwezigheid van het LPG-vulpunt niet aan de door [X.] voor ogen staande bebouwing in de weg stond en dat de gemeente daardoor jegens [X.] onrechtmatig heeft gehandeld. Na de benoeming van een deskundige en mede op basis van diens rapport heeft de rechtbank de gemeente veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 186.671,68 met rente aan schadevergoeding.

      3.4 Alvorens op de grieven in te gaan, zal het hof een aantal verweren van [X.], aangevoerd in de paragrafen 17 tot en met 22 van de memorie van antwoord, beoordelen.

      3.4.1[X.] voert allereerst als verweer aan dat de gemeente in haar hoger beroep niet ontvankelijk verklaard moet worden omdat niet is gebleken dat het college van B & W overeenkomstig artikel 160 Gemeentewet een procesbesluit tot het instellen van appel heeft genomen.

      Het hof verwerpt dit verweer. Uit het door de gemeente bij akte na verzetdagvaarding overgelegde besluit van B& W van de gemeente blijkt dat de gemeente machtiging had om ook in hoger beroep verweer te voeren tegen de vordering van [X.].

      3.4.2 [X.] voert voorts aan dat de gemeente heeft berust in het vonnis van de rechtbank en op die grond niet ontvankelijk in haar hoger beroep moet worden verklaard.

      Ook dit verweer faalt. Berusting komt neer op afstand van recht. Daarvoor is nodig dat de gemeente aan [X.] door gedraging en/of verklaring ondubbelzinnig moet doen blijken van de wil zich bij de onderhavige vonnissen neer te leggen.

      Uit de omstandigheid, dat de gemeente op eerste verzoek aan de gehele veroordeling in het eindvonnis heeft voldaan, kan uiteraard geen berusting worden afgeleid. Dit wordt niet anders als de gemeente voorts niet inhoudelijk reageert op een brief van [X.], waaruit blijkt dat [X.] er van uitgaat dat het vonnis inmiddels onherroepelijk is geworden. Dit geldt temeer nu de door [X.] bedoelde brief van de gemeente (prod. 30 verzetdagv.) blijkens zowel de tekst als het onder het kopje onderwerp genoemde woord “ontvangstbevestiging” duidelijk slechts bedoeld is als een kennisgeving dat de daarin bedoelde brief van [X.] door de gemeente is ontvangen.

      Ten slotte is in dit...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT