Herziening van Council of State (Netherlands), 5 de Enero de 2011

Datum uitspraak 5 de Enero de 2011
Uitgevende instantie:Council of State (Netherlands)

201011407/1/V3.

Datum uitspraak: 5 januari 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 november 2010 in zaak nr. 10/38656 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de minister voor Immigratie en Asiel.

  1. Procesverloop

    Bij besluit van 1 november 2010 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.

    Bij uitspraak van 19 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.

    Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 26 november 2010, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.

    De minister heeft een verweerschrift ingediend.

    De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 december 2010, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, advocaat te Utrecht, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.A. Visser, werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zijn verschenen.

  2. Overwegingen

    2.1. In de enige grief klaagt de vreemdeling dat hij in beroep heeft aangevoerd dat, gelet op paragraaf C22/5.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), de bewaring op 3 november 2010 had moeten worden opgeheven. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de president van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) bij brief van die datum de Nederlandse staat heeft verzocht om opschorting van de uitzetting naar Bagdad van afgewezen Irakese asielzoekers en dat de minister dat verzoek heeft gehonoreerd. De rechtbank is ten onrechte niet op deze beroepsgrond ingegaan, aldus de vreemdeling.

    2.1.1. Uit de stukken blijkt dat de vreemdeling in beroep de toepasselijkheid van paragraaf C22/5.4 van de Vc 2000 aan de orde heeft gesteld. De rechtbank heeft, in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, niet op deze beroepsgrond beslist. De grief slaagt.

    2.2. Het hoger beroep is reeds hierom gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.

    2.3. Paragraaf C22/5.4 van de Vc 2000 luidt, voor zover thans van belang, als volgt:

    "(...) Indien het Europese Hof voor de Rechten van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT