Hoger beroep van Council of State (Netherlands), Hertogenbosch, 22 de Febrero de 2011

Datum uitspraak22 de Febrero de 2011
Uitgevende instantie:'s-Hertogenbosch

201012526/1/V3.

Datum uitspraak: 22 februari 2011

RAAD VAN STATE

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 20 december 2010 in zaak nr. 10/41793 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de minister voor Immigratie en Asiel.

1. Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2010 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 20 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 22 december 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de vreemdeling zich in de bedenktijdfase bedoeld in paragraaf B9/3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) bevindt en deswege de grond aan de bewaring is komen te ontvallen. Deze fase vangt pas aan nadat de vreemdeling in verband met mogelijke mensensmokkel (de Afdeling leest: mensenhandel) is gehoord en nadat is vastgesteld dat zij in aanmerking komt voor de B9-procedure. De vreemdeling heeft te kennen gegeven dat zij in dit kader op 21 december 2010 door de Vreemdelingendienst wordt gehoord. Dat reeds nu sprake is van een aangifte van de vreemdeling is overigens niet gebleken. Nu nog niet is vastgesteld dat de B9-procedure op de vreemdeling van toepassing is, bestaat geen aanleiding voor de conclusie dat de bewaring dient te worden opgeheven, aldus de rechtbank.

In de eerste grief klaagt de vreemdeling, samengevat weergegeven, dat de rechtbank, door aldus te overwegen, slechts de vraag heeft beantwoord of op grond van de B9-regeling de grondslag aan de bewaring is komen te ontvallen, terwijl de vreemdeling primair had betoogd dat de minister op grond van de B9-regeling had moeten afzien van de bewaring en in plaats daarvan de vreemdeling had moeten wijzen op de mogelijkheid aangifte te doen van mensenhandel. Het had de minister voorafgaand aan de inbewaringstelling duidelijk moeten zijn dat de vreemdeling slachtoffer was van mensenhandel en de minister was dan ook gehouden de vreemdeling conform zijn eigen beleid niet in bewaring te stellen. De rechtbank heeft een beroepsgrond onbesproken gelaten en de vraag is of sprake is van een zodanig motiveringsgebrek dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. De vreemdeling is in haar belangen geschaad. Zij verblijft in vreemdelingenbewaring, terwijl moet worden vastgesteld of zij in aanmerking komt voor de B9-regeling. Hoewel zij bij monde van haar gemachtigde meermalen te kennen heeft gegeven aangifte te willen doen, bestaat daartoe voor haar geen effectief middel, omdat haar vrijheid haar is ontnomen, aldus de vreemdeling.

2.1.1. Voor zover de vreemdeling heeft geklaagd dat de rechtbank niet is ingegaan op haar betoog dat zij in het geheel niet in bewaring had mogen worden gesteld, is haar klacht terecht voorgedragen. De rechtbank heeft slechts beoordeeld of de grondslag achteraf bezien aan de maatregel van bewaring is komen te ontvallen. De grief kan, gelet op de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT