Voorlopige voorziening+bodemzaak van Centrale Raad van Beroep, 7 de Abril de 2011

Datum uitspraak 7 de Abril de 2011
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

11/205 WW

11/440 WW-VV

Centrale Raad van Beroep

Voorzieningenrechter

U I T S P R A A K

als bedoeld in de artikelen 8:84, tweede lid, en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:

[Verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker),

in verband met het hoger beroep van:

verzoeker

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 31 december 2010, 10/1338 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

verzoeker

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 7 april 2011

  1. PROCESVERLOOP

    Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.

    Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2011. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn vader, [naam vader]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

  2. OVERWEGINGEN

    1.1. Volgens artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

    1.2. Volgens artikel 8:86 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.

    1.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

    1.4. Verzoeker is op 1 april 1999 in dienst getreden bij [werkgever] te [vestigingsplaats] in de functie van chauffeur. Begin februari 2009 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verzoeker en zijn werkgever met betrekking tot de omzetdaling binnen het bedrijf en de gevolgen daarvan voor verzoeker, wiens taak als chauffeur/bezorger van kleine orders in belangrijke mate was weggevallen. Ter compensatie hiervan heeft de werkgever hem, in afwachting van nadere ontwikkelingen, andere werkzaamheden op de logistieke afdeling aangeboden, met behoud van zijn salaris. Verzoeker is hiermee niet akkoord gegaan omdat hij in het verleden slechte ervaringen heeft gehad met werken in een magazijn bij een andere werkgever. Verzoeker heeft zich tot de Arbo-arts gewend, die hem niet arbeidsongeschikt achtte. De Arbo-arts achtte het wel verstandig indien verzoeker en werkgever met elkaar in gesprek zouden gaan over de situatie en over de werktoekomst van verzoeker. Dit overleg heeft ook plaatsgevonden en verzoeker heeft de werkgever (onder meer) een brief geschreven. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een brief van 4 maart 2009 van de werkgever waarin deze verzoeker heeft aangeboden de resterende chauffeurswerkzaamheden te comprimeren en door verzoeker te laten uitvoeren gedurende twee halve dagen per week, naast de werkzaamheden op de logistieke afdeling. De werkgever heeft daaraan toegevoegd dat de discussie hiermede als beëindigd...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT