Kort geding van Council of State (Netherlands), 25 de Junio de 2003

Datum uitspraak25 de Junio de 2003
Uitgevende instantie:Council of State (Netherlands)

200203362/1.

Datum uitspraak: 25 juni 2003

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

  1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],

  2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

  3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],

  4. het college van burgemeester en wethouders van Elburg,

  5. [appellant sub 5], wonend te [woonplaats],

  6. [appellanten sub 6], wonend te [woonplaats],

  7. [appellant sub 7], wonend te [woonplaats],

  8. [appellant sub 8], wonend te [woonplaats],

  9. [appellanten sub 9], wonend te [woonplaats],

  10. Gewestelijke Land en Tuinbouw Organisatie e.a. (hierna: GLTO), gevestigd te Deventer,

  11. [appellante sub 11], wonend te [woonplaats],

  12. de stichting "De Gelderse milieufederatie" e.a., gevestigd te Arnhem,

    en

    het college van gedeputeerde staten van Gelderland,

    verweerder.

  13. Procesverloop

    Bij besluit van 18 oktober 2001 heeft de gemeenteraad van Elburg, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 9 oktober 2001, het bestemmingsplan "Buitengebied Elburg" vastgesteld.

    Verweerder heeft bij zijn besluit van 4 juni 2002, kenmerk RE2001.104464, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

    Tegen dit besluit hebben appellanten beroep ingesteld.

    Bij brief van 15 november 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

    De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 17 januari 2003. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

    Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

    De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2003, waar appellanten zijn verschenen of zich hebben laten vertegenwoordigen. Verweerder en de gemeenteraad hebben zich doen vertegenwoordigen. Voorts is [partij] gehoord. [appellanten sub 9] zijn niet verschenen.

  14. Overwegingen

    Ontvankelijkheid

    2.1. De beroepsgrond van [appellant sub 5] dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied (A)" wat betreft zijn perceel aan de Haerderweg, voorzover daaraan niet eveneens de subbestemming "agrarisch hulp-, loon- en/of nevenbedrijf (Ahn)" is toegekend, rust niet op een binnen de in artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gestelde termijn bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze tegen het ontwerp-plan.

    Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, door degene die tegen het ontwerp-plan tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad heeft ingebracht.

    Dit is slechts anders voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voorzover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen.

    Geen van deze omstandigheden doet zich voor. Geen rechtvaardiging is gelegen in de omstandigheid dat de gemeenteraad appellant in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze van 9 april 2001 nader aan te vullen. Immers het onderdeel komt slechts voor in de aanvulling, welke niet binnen de in artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is binnengekomen, en niet in de oorspronkelijke zienswijze.

    Het beroep van [appellant sub 5] is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.

    2.2. De beroepsgrond van [appellanten sub 6], gericht tegen het niet als zodanig bestemmen van de derde bedrijfswoning, steunt niet op een bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze.

    Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, voorzover dit beroep een grondslag heeft in een tegen het ontwerp-plan bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze.

    Dit is slechts anders voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voorzover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen.

    Geen van deze omstandigheden doet zich voor.

    Het beroep van [appellanten sub 6] is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.

    Toetsingskader

    2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

    De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

    Planbeschrijving

    2.4. Het plan is een actualisering van het plan "Buitengebied". Het plangebied omvat globaal het grondgebied van de gemeente Elburg met uitzondering van de daarin liggende kernen.

    Verweerder heeft het plan bij het bestreden besluit gedeeltelijk goedgekeurd.

    Beroep met betrekking tot landgoederen

    2.5. Het college van burgemeester en wethouders stelt dat verweerder op de plankaart aan verkeerde plandelen goedkeuring heeft onthouden wat betreft het landgoed "Old Putten".

    2.5.1. Verweerder heeft het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht voorzover daarbij ten onrechte een aantal percelen van het landgoed "Old Putten" buiten de bestemming "Landgoederen (L)" is gelaten. Hij meent dat de bestemming hierdoor niet in overeenstemming is met de feitelijke situatie. Verweerder heeft daarom goedkeuring onthouden aan de plandelen met de bestemming "Landgoederen (L)".

    2.5.2. De gemeenteraad heeft ter zitting bevestigd dat de begrenzing van het landgoed inderdaad niet juist is opgenomen.

    Verder heeft verweerder ter zitting betoogd in te kunnen stemmen met de door de gemeenteraad toegekende bestemming "Landgoederen (L)", maar met de onthouding van goedkeuring slechts te hebben willen aangeven dat de door de gemeenteraad gehanteerde begrenzing onjuist is en dat aan alle gronden van het landgoed "Old Putten" de bestemming "Landgoederen (L)" moet worden toegekend.

    De Afdeling is van oordeel dat verweerder er echter aan is voorbijgegaan dat het door hem beoogde resultaat op deze wijze niet teweeg kan worden gebracht. Immers de onthouding van goedkeuring strekt zich niet uit tot de plandelen die behoren tot het landgoed en een bestemming anders dan "Landgoederen (L)" toegekend hebben gekregen. Nu deze plandelen zijn goedgekeurd en hiertegen geen beroep is ingesteld zijn deze plandelen onherroepelijk geworden.

    Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit wat betreft de plandelen met de bestemming "Landgoederen (L)" niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

    Het beroep van het college van burgemeester en wethouders is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht voorzover daarbij goedkeuring is onthouden aan de plandelen met de bestemming "Landgoederen (L)" wat betreft het landgoed "Old Putten".

    De Afdeling ziet, gelet op het vorenoverwogene, aanleiding om goedkeuring te verlenen aan evengenoemd planonderdeel.

    Beroepen met betrekking tot niet-agrarische bedrijvigheid

    2.6. [appellant sub 1] stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B)" met de subbestemming "tuincentrum/hoveniersbedrijf (Bt)" op het perceel [locatie 1] voorzover deze bestemming niet voorziet in een tweede bedrijfswoning. Appellant betoogt dat het vorige plan wl voorzag in deze mogelijkheid. Verder stelt hij dat hij vanwege een vergunning uit 1996 in de veronderstelling was dat een tweede bedrijfswoning mogelijk is. Daarnaast blijkt uit een rapport van MKB Adviseurs dat een tweede bedrijfswoning vereist is om een efficinte en veilige bedrijfsvoering te kunnen waarborgen, aldus appellant.

    2.6.1. De gemeenteraad heeft voor de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B)" in artikel 13, vijfde lid, onder b, van de planvoorschriften onder andere opgenomen dat per bestemmingsvlak ten hoogste n bedrijf met n bedrijfswoning is toegestaan en dat de tweede bedrijfswoning - zoals aanwezig ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan - mag worden gehandhaafd.

    2.6.2. Verweerder heeft het plan op dit punt niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht. Hij stelt dat niet aan het buitengebied gebonden functies (zoals wonen) zoveel mogelijk dienen te worden geweerd en dat de regeling in het plan hiermee in overeenstemming is.

    2.6.3. Blijkens het streekplan Gelderland 1996 (hierna: het streekplan) wordt het landelijk gebied zoveel mogelijk gevrijwaard van functies die daar niet thuishoren. Het beleid is gericht op het voorkomen van verstening en/of uitbreiding van het aantal niet-functionele functies in het buitengebied.

    Dit beleid acht de Afdeling niet onredelijk.

    2.6.4. Verweerder...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT