Herziening van Rechtbank 's-Gravenhage, Amsterdam, 1 de Agosto de 2002

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak 1 de Agosto de 2002
Uitgevende instantie:Amsterdam

Rechtbank te 's-Gravenhage

zittinghoudende te Amsterdam

enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken

Uitspraak

artikel 8:88 Algemene wet bestuursrecht (Awb)

jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)

reg. nr.: AWB 02/42818 BEPTDN

inzake: A, geboren op [...] 1975, van Iraakse nationaliteit, wonende te B, verzoeker,

gemachtigde: mr. R.S. Nandoe, advocaat te Alkmaar,

tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.

  1. PROCESVERLOOP

    1. Verzoeker verblijft sedert 27 september 1997 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in Nederland. Bij uitspraken van 29 maart 2002 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van verzoeker, gericht tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaarschrift tegen de weigering hem als vluchteling toe te laten dan wel een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen, ongegrond verklaard (AWB 01/23590 BEPTDN) en is zijn verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen (AWB 01/23591 BEPTDN).

    2. Bij verzoekschrift van 31 mei 2002 heeft verzoeker verzocht om herziening als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb van de uitspraken van 29 maart 2002. Verzoeker heeft de rechtbank daarbij meegedeeld dat hij aanspraak heeft op een verblijfsvergunning wegens relevant tijdsverloop als het beroep na heroverweging alsnog gegrond wordt verklaard.

    3. Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 18 juli 2002. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

  2. STANDPUNT VERZOEKER

    Verzoeker meent dat artikel 8:88 van de Awb van toepassing is. Hij voert hiertoe het volgende aan. Het "statement of understanding" dat op 20 maart 2002 is bereikt tussen de Minister van Buitenlandse Zaken en een vertegenwoordiger van de Kurdistan Regional Government (KRG) dateert van vÛÛr de uitspraak van 29 maart 2002. Verzoeker en zijn gemachtigde waren niet bekend met het bestaan en de inhoud van dat stuk en hadden er redelijkerwijs niet mee bekend kunnen zijn. Ook meent verzoeker dat, als de rechtbank ervan op de hoogte was geweest, dit, naar de rechtbank begrijpt, op grond van artikel 83 van de Vw 2000 tot andere uitspraken met betrekking tot het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening had kunnen leiden, aangezien volgens hem uit het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 9 april 2002 blijkt dat terugkeer naar Noord-Irak feitelijk onmogelijk is. Verzoeker wijst hierbij op de brief van 18 april 2002 van de KRG-vertegenwoordiger te...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT