Kort geding van Council of State (Netherlands), 24 de Diciembre de 2002

Datum uitspraak24 de Diciembre de 2002
Uitgevende instantie:Council of State (Netherlands)

200002907/1.

Datum uitspraak: 24 december 2002

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

  1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats],

  2. [appellante sub 2], gevestigd te [plaats],

  3. [appellante sub 3], gevestigd te [plaats],

  4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],

  5. [appellanten sub 5], wonend te [woonplaats],

  6. [appellante sub 6], gevestigd te [plaats],

  7. [appellant sub 7], wonend te [woonplaats],

  8. [appellant sub 8], wonend te [woonplaats],

  9. [appellante sub 9], gevestigd te [plaats],

  10. [appellant sub 10], wonend te [woonplaats],

  11. [appellant sub 11], wonend te [woonplaats],

  12. [appellant sub 12], wonend te [woonplaats],

  13. [appellant sub 13], wonend te [woonplaats],

  14. [appellanten sub 14], wonend te [woonplaats],

  15. [appellant sub 15], wonend te [woonplaats],

  16. [appellant sub 16], wonend te [woonplaats],

  17. [appellant sub 17], wonend te [woonplaats],

  18. [appellant sub 18], wonend te [woonplaats],

  19. [appellant sub 19], wonend te [woonplaats],

  20. [appellant sub 20], wonend te [woonplaats],

  21. [appellant sub 21], wonend te [woonplaats],

  22. [appellante sub 22], gevestigd te [plaats],

  23. [appellante sub 23] en [appellant sub 23a], gevestigd, respectievelijk, wonend te [woonplaats],

  24. [appellant sub 24], wonend te [woonplaats],

  25. de vereniging "Motor Sport Verenigingen Landerd", gevestigd te Schaijk,

  26. [appellant sub 26], wonend te [woonplaats],

  27. [appellante sub 27] en [appellant sub 27a], gevestigd, respectievelijk wonend te [woonplaats],

  28. de stichting "Stichting Brabantse Milieufederatie", de stichting "Stichting Natuur en Milieu Landerd" en de vereniging "Das en Boom" (hierna: de BMF e.a.), respectievelijk gevestigd te Tilburg, Reek en Beek-Ubbergen,

  29. de gemeenteraad van Landerd,

  30. [appellanten sub 30], wonend te [woonplaats],

  31. [appellant sub 31], wonend te [woonplaats],

  32. [appellant sub 32], wonend te [woonplaats],

  33. [appellant sub 33], wonend te [woonplaats],

  34. [appellant sub 34], wonend te [woonplaats],

  35. [appellante sub 35], gevestigd te [plaats],

  36. [appellant sub 36], wonend te [woonplaats],

    en

    gedeputeerde staten van Noord-Brabant,

    verweerders.

  37. Procesverloop

    Bij besluit van 16 september 1999 heeft de gemeenteraad van Landerd, op voorstel van burgemeester en wethouders van 31 augustus 1999, vastgesteld het bestemmingsplan "Buitengebied".

    Verweerders hebben bij hun besluit van 9 mei 2000, nummer 642804, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

    Tegen dit besluit hebben appellanten beroep ingesteld.

    Verweerders hebben geen verweerschrift ingediend.

    De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 31 mei 2002 (hierna: deskundigenbericht). Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

    Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

    De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 en 12 november 2002, waar appellanten in persoon zijn verschenen en/of zich hebben doen vertegenwoordigen. [appellante sub 3], [appellanten sub 5], [appellant sub 8], [appellanten sub 14], [appellant sub 16], [appellant sub 20], [appellant sub 31] en [appellant sub 34] zijn niet verschenen. Verweerders en de gemeenteraad hebben zich doen vertegenwoordigen. Voorts zijn als partij [partij 1] verschenen.

  38. Overwegingen

    Overgangsrecht

    2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).

    Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vr 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vr die datum geldende recht.

    Doel van het plan

    2.2. Het plan heeft betrekking op het gehele grondgebied van de gemeente Landerd, met uitzondering van de woonkernen Reek, Schaijk en Zeeland en enkele bedrijventerreinen. Het plan beoogt niet alleen bestaande waarden en individuele en algemene belangen te beschermen maar is tevens op ontwikkeling gericht. Het vervangt een groot aantal verouderde bestemmingsplannen voor delen van de voormalige gemeenten Schaijk en Zeeland.

    Verweerders hebben het plan gedeeltelijk goedgekeurd.

    Ontvankelijkheid

    2.3. [appellante sub 1] en [appellant sub 26] hebben tegen het ontwerp-plan geen zienswijzen ingebracht bij de gemeenteraad. Ook de beroepsgrond van [appellant sub 4] die betrekking heeft op de (bedrijfs)woning aan de [locatie 1] steunt niet op een bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze.

    In het stelsel, neergelegd in artikel 28, zevende lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, tweede lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten, indien tegen het ontwerp-plan een zienswijze bij de gemeenteraad is ingebracht. Dit is slechts anders voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voorzover het besluit van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen.

    Deze uitzonderingen doen zich wat betreft de beroepen van [appellante sub 1] en [appellant sub 4] hier niet voor. De beroepen van [appellante sub 1], in zijn geheel, en [appellant sub 4], in zoverre, zijn dan ook niet-ontvankelijk.

    Het beroep van [appellant sub 26] is deels gericht tegen de gewijzigde vaststelling van het plan en is in zoverre ontvankelijk.

    Ten aanzien van het deel van haar beroep dat gericht is tegen de goedkeuring van de planologische regeling van haar voormalige woning [locatie 2] te [plaats], blijkt uit de stukken dat appellante daartegen geen zienswijze bij de gemeenteraad heeft ingebracht. Het plan is op dit punt niet gewijzigd vastgesteld en hieraan is geen goedkeuring onthouden. Appellante heeft aangevoerd dat haar brief van 8 maart 1999 aan het gemeentebestuur als zienswijze gericht tegen het ontwerpplan dient te worden beschouwd. Vast staat dat deze brief niet gericht was tegen het ontwerpplan maar een reactie was op een aan appellante gestuurde kopie van een brief van het gemeentebestuur van 3 februari 1999 gericht aan de nieuwe eigenaar van het recreatieterrein De Landerije. In deze brief kreeg de nieuwe eigenaar de gelegenheid haar plannen en wensen met betrekking tot het recreatiepark toe te lichten. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door appellante gestelde samenhang tussen het onderwerp van de brief van

    3 februari 1999 en de bestemmingsplanprocedure, waardoor volgens appellante niet van haar kon worden verwacht dat zij een tweede brief ten aanzien van het ontwerpplan zou schrijven. Niet is gebleken dat appellante redelijkerwijs niet in staat is geweest in dit verband een zienswijze in te dienen bij de gemeenteraad.

    Het beroep van [appellant sub 26] is dan ook in zoverre niet-ontvankelijk.

    Toetsingskader

    2.4. Aan de orde is een aantal geschillen inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

    De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.

    Opzet van het plan

    2.5. Op plankaart 1 zijn de gebiedsgerichte hoofdbestemmingen aangegeven. Corresponderend met deze bestemmingen worden op de hulpkaarten A en B diverse differentiaties aangegeven. Deze differentiaties geven een verklaring voor de diverse waarden die in het desbetreffende gebied aanwezig zijn en die onder andere door middel van een aanlegvergunningenstelsel dienen te worden beschermd. Op hulpkaart A zijn de aanwezige natuurwaarden vermeld. Op hulpkaart B zijn de aanwezige landschappelijke/cultuurhistorische en abiotische waarden aangeduid.

    Naast de hoofdbestemmingen is op plankaart 1 eveneens een aantal medebestemmingen opgenomen.

    Voorts zijn op de detailplankaarten de medebestemmingen "Agrarische doeleinden -A-" en "Bedrijfsdoeleinden -B-" aangegeven.

    In artikel 3 van de planvoorschriften is de verhouding tussen de hoofd- en medebestemmingen nader uitgewerkt. In diverse artikelen komt de relatie tussen de hoofdbestemming en de differentiaties naar voren.

    Plankaart 2 geeft gewenste dan wel mogelijke ontwikkelingen in de planperiode weer.

    Het beroep van de BMF e.a. (gedeeltelijk)

    Dassenleefgebieden

    2.6. De BMF e.a. stellen dat verweerders ten onrechte goedkeuring aan het plan hebben verleend voorzover niet alle dassenleefgebieden, zoals aangegeven op de geactualiseerde kaart 'Verspreidingsgebied van de das in Noord-Brabant', bestemd zijn tot groene hoofdstructuur. Zij voeren aan dat dit onder andere niet is gebeurd met de gronden ten zuiden van de Weversweg en ten noordoosten van de Driehuizerweg.

    2.6.1. Verweerders hebben het plan op dit punt niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht.

    2.6.2. Volgens het streekplan Noord-Brabant van 17 juli 1992 (hierna: het streekplan) is de groene hoofdstructuur opgebouwd uit natuurkerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden, ecologische verbindingszones en...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT