Kort geding van Council of State (Netherlands), 6 de Mayo de 2004

Datum uitspraak 6 de Mayo de 2004
Uitgevende instantie:Council of State (Netherlands)

200306630/1.

Datum uitspraak: 6 mei 2004

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Noorder-Koggenland,

verweerder.

  1. Procesverloop

    Bij besluit van 15 januari 2003, kenmerk MIL/RK/2003/0124, heeft verweerder een verzoek van appellant om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot het fruitkwekersbedrijf van [partij] op het adres [locatie] te [plaats] afgewezen voorzover het verzoek betrekking had op het zonder vereiste milieuvergunning in werking zijn en op het niet naleven van geluidvoorschriften. Voorzover het verzoek betrekking had op het in strijd met het bestemmingsplan fruit verkopen aan particulieren, heeft verweerder meegedeeld dat dit deel van het verzoek aan het "taakveld VRO" is verstrekt met het verzoek voor afhandeling zorg te dragen en dat appellant daaromtrent apart bericht ontvangt.

    Bij besluit van 3 juni 2003, kenmerk MIL/RK/VRO/FMW/2003/1568, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voorzover dit betrekking had op het in strijd met het bestemmingsplan fruit verkopen aan particulieren en voor het overige ongegrond verklaard.

    Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 15 juli 2003, bij de rechtbank Alkmaar ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 augustus 2003. De rechtbank heeft het beroep met de bijbehorende stukken vervolgens met begeleidende brief van 3 oktober 2003 doorgezonden naar de Raad van State, alwaar het op 6 oktober 2003 is ingekomen. De Raad van State heeft het beroep met betrekking tot het bestemmingsplan, met de bijbehorende stukken, met begeleidende brief van 7 oktober 2003 doorgezonden naar de rechtbank Alkmaar.

    Bij brief van 18 november 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

    Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

    De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2004, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. R.J. Boekel, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door P. Reijnen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [partij] als partij gehoord.

  2. Overwegingen

    2.1. Appellant voert aan dat de bij het bestreden besluit gevoegde bijlage 2, blad 1 en 2, na de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie door [partij] aan deze commissie zijn toegezonden en dat deze bijlage ten onrechte aan het advies van de commissie en aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, zonder de mogelijkheid van becommentariëring door hem.

    2.1.1. Ingevolge artikel 7:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kunnen belanghebbenden tot tien dagen voor het horen door of vanwege het bestuursorgaan nadere stukken indienen.

    Ingevolge artikel 7:9, van de Algemene wet bestuursrecht wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.

    Ingevolge artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht kan een besluit waartegen beroep is ingesteld, ondanks schending van een vormvoorschrift, door het orgaan dat op het beroep beslist, in stand worden gelaten indien blijkt dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

    2.1.2. Bijlage 2, blad 1, van het bestreden besluit betreft een verklaring van [belanghebbende] dat de [partij] in de jaren 1976-1991 regelmatig de koelcellen van haar [vader], heeft gehuurd. Bijlage 2, blad 2, betreft een nota van [vader] aan [partij] ten aanzien van nog te verrekenen huur voor de koelcellen voor 1986-1987.

    De Afdeling is van oordeel dat, daargelaten de vraag of de door appellant aangehaalde handelwijze in strijd is met artikel 7:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en of sprake is van feiten of omstandigheden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, als bedoeld in artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht, de belanghebbenden door deze handelwijze niet zijn benadeeld gezien de periode waarop de stukken betrekking hebben, namelijk ver vóór 1 april 1994. Zo er al sprake is van een gebrek, ziet de Afdeling daarom aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren.

    2.2. Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting in werking te hebben.

    Ingevolge het tweede lid geldt dit verbod...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT