Cassatie van Centrale Raad van Beroep, 16 de Mayo de 2006

Datum uitspraak16 de Mayo de 2006
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

04/3070 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 april 2004, 02/3584 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 16 mei 2006

  1. PROCESVERLOOP

    Namens appellant heeft mr. A.M.G. de Groot, advocaat te Huizen, hoger beroep ingesteld.

    Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

    Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2006. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Groot, voornoemd. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

  2. OVERWEGINGEN

    Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan het Lisv.

    Appellant was werkzaam als vennoot in een metselbedrijf. Hij is op 19 november 1993 uitgevallen met linkervoetklachten. Appellant ontving vervolgens uitkeringen ingevolge onder andere de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van laatstelijk 80 tot 100%. Bij besluit van 20 november 2001 heeft het Uwv, gelet op de verdiensten van appellant over de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999, onder toepassing van artikel 44 van de WAO, een korting toegepast. Namens appellant is tegen die beslissing bezwaar gemaakt. Bij besluit van

    30 juli 2002 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.

    Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Zij heeft in de eerste plaats overwogen dat uit vaste jurisprudentie van de Raad blijkt dat appellant wordt gehouden aan de juistheid van de door hem tegenover de fiscus gegeven voorstelling van zaken, op grond waarvan bij de vaststelling van de korting, zoals hiervoor bedoeld, als uitgangspunt dient te worden genomen appellants aangifte inkomstenbelasting over 1999 met het daarin als winst uit onderneming opgegeven bedrag van f 17.747,-.

    Voorts heeft de rechtbank overwogen dat volgens vaste praktijk van het Uwv inkomsten uit...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT