Hoger beroep van Council of State (Netherlands), Gravenhage, 28 de Agosto de 2012

Datum uitspraak28 de Agosto de 2012
Uitgevende instantie:'s-Gravenhage

201207408/1/V3.

Datum uitspraak: 28 augustus 2012

RAAD VAN STATE

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 20 juli 2012 in zaken nrs. 12/21179 en 12/22066 in de gedingen tussen:

(de vreemdeling)

en

de minister.

  1. Procesverloop

    Bij besluit van 10 juli 2012, ingaande op 14 juli 2012, is de termijn van de op 16 januari 2012 aan de vreemdeling opgelegde bewaringsmaatregel verlengd met ten hoogste twaalf maanden. Dit besluit (hierna: het verlengingsbesluit) is aangehecht.

    Bij uitspraak van 20 juli 2012, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.

    Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 27 juli 2012, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

    De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

    Vervolgens is het onderzoek gesloten.

  2. Overwegingen

    2.1. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, overwogen dat niet is voldaan aan enige voorwaarde voor het verlengen van de aan de vreemdeling opgelegde maatregel van bewaring. De omstandigheid dat de vreemdeling in het verleden medewerking heeft geweigerd, doet er niet aan af dat de autoriteiten van Guinee ten behoeve van de vreemdeling een laissez passer hebben verleend, zodat de weigering medewerking te verlenen niet aan het verlengingsbesluit ten grondslag kon worden gelegd. Dat de vreemdeling met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid op korte termijn uitgezet zal worden, biedt ingevolge artikel 59, zesde lid, van Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) geen grond voor verlenging van de duur van de maatregel, aldus de rechtbank.

    2.1.1. De minister klaagt in de enige grief dat de rechtbank, door aldus te overwegen, een te enge betekenis heeft toegekend aan de voorwaarden voor verlenging als bedoeld in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000. De rechtbank heeft ten onrechte slechts de situatie op het moment van het verlengingsbesluit bepalend geacht en aan de gedragingen van de vreemdeling voordien ten onrechte geen betekenis toegekend, aldus de minister.

    De minister voert hiertoe aan dat uit het formulier Model M120 van 18 juli 2012 met voortgangsgegevens van de uitzetting, verscheidene vertrekgesprekken en het presentatieverslag van 5 april 2012 blijkt dat de vreemdeling medewerking heeft geweigerd. Als gevolg hiervan heeft zijn uitzetting niet binnen de in artikel 59, vijfde lid, van de Vw 2000 bedoelde termijn kunnen plaatsvinden, zodat de weigering medewerking te verlenen aan het verlengingsbesluit ten grondslag kon worden gelegd, aldus de minister. Deze grond is volgens de minister voldoende om het verlengingsbesluit te dragen, nu verlenging van de duur van de maatregel...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT