Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank Dordrecht, 27 de Noviembre de 2012

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak27 de Noviembre de 2012
Uitgevende instantie:Rechtbank Dordrecht

RECHTBANK ROTTERDAM

Nevenzittingsplaats Dordrecht

Sector strafrecht

parketnummer: 10/692469-11 [Promis]

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 november 2012

in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [plaats] op [1932],

wonende te [adres en woonplaats]

hierna: verdachte.

Raadsvrouw mr. E.P.N. Pieterse, advocaat te Rotterdam.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 november 2012, waarbij de officier van justitie mr. M. Blom, verdachte en zijn raadsvrouw hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

  1. in de periode van 5 april tot en met 28 oktober 2010 te Ridderkerk door (bedreiging met) geweld en/of een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen;

  2. op 28 oktober 2010 te Ridderkerk met [slachtoffer 2] (geboren: [1996]), die toen de leeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd;

  3. in de periode van 1 juli tot en met 28 oktober 2010 te Ridderkerk door (bedreiging met) geweld en/of een andere feitelijkheid [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen.

    3 De voorvragen

    De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.

    De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.

    De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

    Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

    4 De beoordeling van het bewijs

    4.1 Het standpunt van de officier van justitie

    De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen op grond van:

    Feit 1

    De verklaring van [slachtoffer 1], de aangifte door de vader van [slachtoffer 1], de verklaring van de moeder van [slachtoffer 1], de verklaring van [slachtoffer 2], de verklaring van [slachtoffer 3] en de verklaring van verdachte.

    Daarbij heeft de officier van justitie gewezen op de uitspraak van de Hoge Raad van 16 december 1999, NJ 2000,125 met betrekking tot de aanwezigheid van psychische druk als feitelijkheid. Met betrekking tot de aanwezigheid van feitelijkheden waardoor de dwang is ontstaan, heeft zij gewezen op:

    - het onverhoedse karakter van de aanranding (opeens omhelzen, aan de billen en borsten zitten van [slachtoffer 1]);

    - het overwicht dat blijkt uit het leeftijdsverschil tussen [slachtoffer 1] (16 jaar) en verdachte (bijna 80 jaar), de omstandigheid dat het misbruik plaatsvond in zijn woning, het feit dat er alcohol werd geschonken en het feit dat er een afhankelijkheidsrelatie werd gecreëerd door het geven van dingen waar zij om vroeg zoals sigaretten.

    Feit 2

    De verklaringen van [slachtoffer 2], de aangifte door de moeder van [slachtoffer 2], de verklaring van [slachtoffer 1] en de verklaring van [getuige 1].

    Tevens heeft de officier van justitie gewezen op de uitspraak van de rechtbank Assen van 17 november 2009, LJN BK3482. Het betreft een ontuchtige handeling nu de ten laste gelegde handeling van seksuele aard in strijd is met de sociaal-ethische norm.

    Feit 3

    De verklaringen van [slachtoffer 3], de aangifte door de moeder van [slachtoffer 3], de verklaring van [getuige 2] en de verklaring van verdachte.

    De officier van justitie heeft verwezen naar hetgeen zij met betrekking tot de feitelijkheden en dwang reeds bij feit 1 heeft aangevoerd.

    Tot slot heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het bewijs voor feit 3 tevens geleverd wordt door schakelbewijs. Zij heeft daarbij gewezen op het feit dat (onder meer) uit de aangiftes blijkt:

    - dat het steeds om jongeren van 16-17 jaar oud ging;

    - aan wie verdachte dingen verstrekte die zij thuis niet kregen;

    - waarna hij op een gegeven moment onverhoeds handtastelijk werd en;

    - waarvan die jongeren niets durfden te zeggen omdat het een vriendelijke man was en het betasten onverhoeds gebeurde.

    4.2 Het standpunt van de verdediging

    De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de ten laste gelegde feiten. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.

    De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 en 2 vooropgesteld dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige 1] niet voor het bewijs gebruikt mogen worden nu de verdediging deze getuigen niet heeft kunnen horen.

    Feit 1

    De verdediging heeft aangevoerd dat het wettig en overtuigend bewijs voor de ontuchtige handelingen ontbreekt.

    Ten aanzien van de ten laste gelegde woorden "Je mag je T-shirt wel uittrekken" heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte dit in een andere context dan ten laste is gelegd heeft gezegd. Omdat deze uitspraak van verdachte niet vergezeld is geweest van een handeling waarbij hij de borsten van [slachtoffer 1] heeft aangeraakt, is er geen sprake van een ontuchtige handeling.

    Ten aanzien van het geven van een tik op de billen/het op de kont slaan en het wrijven over het been in de richting van de vagina heeft verdachte aangegeven dat hij weleens een tikje op de billen of een klopje op de benen - om iets kracht bij te zetten - kan hebben gegeven, maar dat hij zich dat niet kan herinneren omdat hij dit soort dingen wel vaker deed maar daar verder geen (seksuele) bedoeling mee had.

    Ten aanzien van de ten laste gelegde feitelijkheden heeft de verdediging aangevoerd dat deze niet slechts hetzelfde kunnen luiden als de ten laste gelegde ontuchtige handelingen.

    Ten aanzien van de feitelijkheden heeft de verdediging voorts aangevoerd dat het geven van alcoholische drank geen feitelijkheid kan zijn waardoor dwang is ontstaan omdat de jongeren hierdoor niet onder een zodanige invloed verkeerden dat hierdoor sprake is van dwang (HR 2 juli 2010, BM9713).

    Ook ten aanzien van het onverhoedse karakter waarmee de ontuchtige handelingen werden verricht en de gezagsverhouding heeft de verdediging aangevoerd dat dit niet inhoudt dat er hierdoor sprake was van dwang (Hof Arnhem 10 mei 2010, BM3965). Uit het bewijs blijkt immers niet dat de aangevers het onverhoeds vastpakken als dwingend hebben ervaren. Tevens was er geen sprake van een dreigende situatie door het overwicht of het feit dat de jongeren in de woning van verdachte waren nu zij daar vrijwillig verbleven.

    Feit 2

    Nu het ontuchtig karakter ten aanzien van de ten laste gelegde handeling ontbreekt, dient verdachte voor feit 2 te worden vrijgesproken. De verdediging heeft hierbij gewezen op het feit dat verdachte geen seksuele bedoelingen heeft gehad bij het kloppen op het been van het slachtoffer en dat hij hier ook geen opmerking bij heeft gemaakt. Dat het slachtoffer het gebaar als onprettig heeft ervaren is onvoldoende om te spreken van een ontuchtige handeling.

    Feit 3

    Ten aanzien van de ontuchtige handelingen ontbreekt het wettig en overtuigend bewijs nu verdachte deze ontkent en [slachtoffer 3] alleen staat in haar verklaring nu getuige [getuige 2] niet daadwerkelijk heeft gezien dat verdachte de borsten zou hebben betast. Verdachte heeft weliswaar toegegeven dat hij dicht bij [slachtoffer 3] 'lekker ding' tegen haar heeft gezegd, maar nu deze uitspraak niet vergezeld ging van een (ontuchtige) handeling, dient verdachte voor feit 3 te worden vrijgesproken.

    Met betrekking tot de onder feit 3 ten laste gelegde feitelijkheden (het geven van een alcoholische drank, het onverhoedse karakter, de gezagsverhouding en het overwicht) heeft de verdediging gewezen naar hetgeen reeds onder feit 1 is aangevoerd.

    De verdediging heeft tevens aangevoerd dat het bewijs voor feit 3 niet geleverd kan worden middels schakelbewijs nu de modus operandi een andere is omdat het feit in een aparte ruimte is gepleegd waar alleen zij en verdachte zich bevonden.

    Verdachte heeft ter zitting voorts aangegeven dat de verklaringen van de aangevers/kinderen zijn verzonnen en te vermoeden dat deze op elkaar afgestemd. Verdachte vermoedt dat dit is gebeurd uit reactie nadat hij een groepje een keer zijn huis uit gestuurd heeft.

    4.3 Het oordeel van de rechtbank

    De rechtbank heeft acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.

    Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal van politie wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

    - Het proces-verbaal van het verhoor, nummer 2010349131, opgenomen als pagina's 29 tot en met 54 in het proces-verbaal met dossiernummer 2010349131, van politie regio Zuid-Holland-Zuid, doorgenummerd van 1 tot en met 194, inhoudende als - zakelijk weergegeven - verklaring van [slachtoffer 1]:

    Nou, ik kom precies vertellen dat woensdag [de rechtbank begrijpt: 27 oktober 2010] ben ik met een vriendin van mij en een vriend van mij naar die man gegaan. Dus op een gegeven moment, hij ging aan mijn borsten zitten en hij ging op een gegeven, met zijn hand bij mijn broek zo (wrijft met haar rechterhand over haar rechter bovenbeen) bij mijn geslachtsdeel. Hij heeft er niet onder gezeten, hij heeft wel een poging daardoor gedaan. Maar toen heb ik zijn handen weggeslagen. En toen heeft [rechtbank begrijpt: hij] heel de tijd over mijn kleding lopen wrijven en alles. En toen zei ik, ja wil je ermee stoppen. En toen duwde ik zijn handen weg.

    En waar was je nou precies naartoe gegaan. Hoe heet die meneer?

    [verdachte] [de rechtbank begrijpt uit het verhoor van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT