Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank Leeuwarden, 17 de Diciembre de 2012

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak17 de Diciembre de 2012
Uitgevende instantie:Rechtbank Leeuwarden

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 11/3031

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 december 2012 in de zaak tussen

[A] en [B],

eisers,

wonende te [woonplaats],

gemachtigde: mr. R.C. Kamsma,

het Comité Belangenbehartiging Polderhoofdkanaal,

gevestigd te [vestigingsplaats],

eiseres (hierna: het Comité),

gemachtigde: [B],

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

verweerder (hierna: de staatssecretaris),

gemachtigden: W. van Dijk en R.H.J. van der Schuur, werkzaam bij verweerders Ministerie.

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2011 (het primaire besluit) heeft de staatssecretaris de gemeente Opsterland op basis van artikel 75 van de Flora- en Faunawet (de Ffw) ontheffingen verleend van de verboden genoemd in artikel 11 van de Ffw voor de waterspitsmuis, de grote modderkruiper en de gestreepte waterroofkever. Voor de kleine modderkruiper en de groene glazenmaker zijn de gevraagde ontheffingen afgewezen.

Bij besluit op bezwaar van 31 oktober 2011 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het primaire besluit gehandhaafd.

Eisers en het Comité hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Op grond van art. 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de gemeente Opsterland door de rechtbank in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Zij heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2012. Namens eisers is

[B] verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. [B] vertegenwoordigt ter zitting het Comité. De staatsecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De gemeente Opsterland heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. W. Zwier, bijgestaan door W. Altenburg, G. Bekers, H. de Gle en S. Duursma.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. De gemeente Opsterland heeft in maart 2007 een ontheffing gevraagd als bedoeld in artikel 75 van de Ffw. De aanvraag heeft betrekking op het project Friese Merenproject Traject M "Polderhoofdkanaal", kortweg het project Polderhoofdkanaal.

Het Polderhoofdkanaal is een kanaal van 7,5 kilometer lang, dat loopt van De Veenhoop in de gemeente Smallingerland via Nij Beets naar de Nieuwe Vaart in de gemeente Opsterland. Het kanaal is sinds 1967 gesloten voor de scheepvaart. De belangrijkste doelstelling van het project is het opnieuw bevaarbaar maken van het Polderhoofdkanaal voor de toeristisch-recreatieve vaart. Hierdoor wordt het Friese Merengebied verbonden met de Turfroute, een vaarroute in de richting van het zuidoosten van de provincie Fryslân.

Om het project te kunnen uitvoeren moeten diverse werkzaamheden worden uitgevoerd: het restaureren van de sluizen bij De Veenhoop en de Nieuwe Vaart, het baggeren van het laatste deel van het kanaal bij De Veenhoop, het oplossen van knelpunten bij de bestaande bruggen, het creëren van aanlegplaatsen en het verstevigen van oevers.

Een ontheffing op grond van de Ffw is noodzakelijk in verband met een aantal in het gebied aanwezige beschermde diersoorten, te weten de bittervoorn, de grote en kleine modderkruiper, de gestreepte waterroofkever en de groene glazenmaker.

Bij besluit van 20 september 2007 heeft de staatssecretaris een ontheffing onder voorwaarden verleend. Tegen dit besluit is bezwaar gemaakt en zijn tevens verzoeken om een voorlopige voorziening ingediend. Bij de uitspraak van 17 oktober 2007 heeft de voorzieningenrechter de verzoeken toegewezen en de ontheffing geschorst.

Op 29 december 2010 heeft de gemeente Opsterland opnieuw een ontheffing gevraagd als bedoeld in artikel 75 van de Ffw. De gemeente Opsterland heeft een nieuwe aanvraag ingediend, omdat de geschorste ontheffing een geldigheidsduur had tot 31 december 2010.

Bij het primaire besluit heeft de staatssecretaris de gemeente Opsterland op basis van artikel 75 van de Ffw ontheffing verleend van de verboden, genoemd in artikel 11 van de Ffw voor zover het betreft het beschadigen, vernielen of verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de waterspitsmuis, grote modderkruiper en de gestreepte waterroofkever. Ten aanzien van de bittervoorn is gesteld dat geen ontheffing nodig is, nu deze soort niet voorkomt in het gebied. Ten aanzien van de kleine modderkruiper en de groene glazenmaker is de ontheffing afgewezen, door middel van een zogenaamde positieve afwijzing. Bij het bestreden besluit heeft de staatssecretaris het besluit tot ontheffingverlening gehandhaafd.

Wet- en regelgeving

2.1. In artikel 9 van de Ffw is bepaald dat het verboden is dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.

2.2. In artikel 11 van de Ffw is bepaald dat het verboden is nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.

2.3. In artikel 75, derde lid, van de Ffw is, onder meer, bepaald dat de minister ontheffing kan verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikel 9, 11 en 13 van de Ffw.

2.4. In artikel 75, vijfde lid, van de Ffw is bepaald dat ontheffingen (…) slechts worden verleend indien er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige instandhouding van de soort.

2.5. Op grond van artikel 75, zesde lid, aanhef en onder c, van de Ffw wordt in het geval van soorten genoemd in bijlage IV van richtlijn nr. 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (de Habitatrichtlijn), en voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen beschermde inheemse dier- of plantensoorten vrijstelling of ontheffing slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat (c) met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen.

2.6. In artikel 2, derde lid, onder e, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (het Besluit) zijn 'andere belangen' als bedoeld in artikel 75, vijfde lid (thans zesde lid), onder c, van de Ffw aangewezen, waaronder (e) dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard.

2.7. In artikel 2c, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit is bepaald dat met betrekking tot diersoorten, genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn, en de diersoorten genoemd in bijlage 1 bij dit besluit, van de artikelen 9 tot en met 12 van de wet slechts vrijstelling of ontheffing kan worden verleend ten behoeve van de belangen genoemd in artikel 2, derde lid, onderdelen a, b, c, d, e of f.

2.8. De waterspitsmuis, de bittervoorn, de grote en kleine modderkruiper, de gestreepte waterroofkever en de groene glazenmaker zijn beschermde inheemse diersoorten als bedoeld in artikel 4 van de Ffw. De gestreepte waterroofkever en de groene glazenmaker zijn daarnaast opgenomen in bijlage IV van de Habitatrichtlijn, als zijnde diersoorten van communautair belang die strikt moeten worden beschermd. De grote modderkruiper is tenslotte ook opgenomen in bijlage 1, behorende bij het Besluit waarvoor dezelfde bescherming dient te gelden als voor dier- en plantensoorten van communautair belang.

Indiening processtukken

3.1. Eisers hebben op 29 oktober 2012 processtukken bij de rechtbank ingediend. De rechtbank stelt vast dat deze stukken gelet op het bepaalde in artikel 8:58 van de Awb te laat zijn ingediend. De rechtbank is evenwel van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT