Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank Utrecht, 21 de Diciembre de 2012

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak21 de Diciembre de 2012
Uitgevende instantie:Rechtbank Utrecht

RECHTBANK UTRECHT

Sector strafrecht

parketnummer: 16/655439-12 [P]

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 december 2012

in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren op [1989] te [woonplaats]

wonende te [woonplaats]

gedetineerd in PI Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein

raadsman mr. E.H. Bokhorst, advocaat te Utrecht.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is laatstelijk inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 december 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte, samen met een ander of alleen:

Primair: opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd;

Subsidiair: opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht, waardoor die [slachtoffer] is overleden;

Meer subsidiair: opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] heeft mishandeld, waardoor die [slachtoffer] is overleden.

3 De voorvragen

De rechtbank heeft geconstateerd dat de dagvaarding geldig is en dat de rechtbank bevoegd is.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het onderzoek in de onderhavige zaak niet gericht is geweest op waarheidsvinding, maar uitsluitend op het verkrijgen van een veroordeling van zijn cliënt. Naar de mening van de raadsman zijn daardoor en daarbij de grenzen van het toelaatbare overschreden, omdat de politie de getuigen in de verhoren door het maken van opmerkingen en het stellen van bijzonder gerichte vragen heeft gestuurd. De raadsman heeft dit nader omschreven in het ter zitting overgelegde schriftelijke pleidooi.

De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat het door de politie uitgevoerde onderzoek sturend (zoals bedoeld door de verdediging) is geweest en daarmee puur gericht is geweest op verdachte en op de wens om verdachte veroordeeld te krijgen. Het opsporingsonderzoek in deze zaak kenmerkt zich onder meer door de grote omvang en de grote hoeveelheid, soms meermalen, gehoorde getuigen. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek door de politie breed is opgezet en uitgevoerd. Ook het uitgezette en verrichte forensische onderzoek is naar het oordeel van de rechtbank gericht geweest op waarheidsvinding en getuigt niet van de door de raadsman gestelde tunnelvisie. Dat het onderzoek zich al snel toespitste op twee verdachten die kort voor het steekincident een conflict met het slachtoffer hadden is het begrijpelijke gevolg van de onderzoeksresultaten. Ook het gegeven dat het onderzoek, nadat één van hen niet langer als verdachte kon worden aangemerkt, zich toespitste op de andere verdachte, te weten verdachte, is het vanzelfsprekende gevolg van de onderzoeksresultaten. Er is geen enkele concrete aanknoping te vinden in het dossier dat onderzoek in een andere richting dan de reeds onderzochte richtingen had kunnen en moeten plaatsvinden. De raadsman, vanaf het begin als raadsman van verdachte bij het (langlopende) onderzoek betrokken, heeft geen onderzoekssuggesties gedaan, anders dan de ten overstaan van de rechtbank geuite (en voor het merendeel gehonoreerde) wens om een aantal getuigen (nogmaals) te horen.

Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake van een onherstelbaar verzuim van vormen in het voorbereidend onderzoek en (derhalve) evenmin van een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman en acht de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging. Strafuitsluiting of bewijsuitsluiting wegens onherstelbaar vormverzuim is om dezelfde reden evenmin aan de orde.

De rechtbank heeft tot slot geconstateerd dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht op basis van de inhoud van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. De officier van justitie vordert daarom om verdachte van de onder feit 1 aan hem ten laste gelegde moord vrij te spreken.

De officier van justitie acht op basis van de inhoud van het dossier wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het opzet heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven. Zij heeft daarbij gevorderd om verdachte van het in vereniging plegen van dit feit met een ander wegens gebrek aan bewijs vrij te spreken.

De officier van justitie heeft zich bij het voornoemde gebaseerd op de nader in het ter zitting overgelegde schriftelijk requisitoir omschreven gronden.

4.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de aan verdachte onder primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten. De verdediging heeft daarbij gewezen op de in het ter zitting overgelegde schriftelijk pleidooi omschreven gronden.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

Karakter van het onderzoek

Het slachtoffer, [slachtoffer], en de beide aanvankelijke verdachten, [verdachte] en [medeverdachte 1], waren alle drie woonachtig in [woonplaats]. Ieder maakte voor zich deel uit van een netwerk van kennissen, vrienden en familie in [woonplaats] waarbij veel mensen elkaar ook onderling weer kenden. Zo waren [medeverdachte 1] en [verdachte] vrienden en was het slachtoffer onder meer bevriend met de broer van [medeverdachte 1]. Nog voordat het slachtoffer in het ziekenhuis was aangekomen deden er in deze netwerken al geruchten de ronde en werd er onderling over het incident gesproken. Daarbij viel meteen de naam van [medeverdachte 1] als mogelijke dader. Ook in de sociale en locale media werd er direct veel over het incident en de geruchten eromheen gecommuniceerd en geschreven. Veel getuigen verklaren in het dossier van horen zeggen, meerdere getuigen verklaren wisselend, sommige getuigen liegen of verzwijgen zaken. Het is niet altijd duidelijk wat getuigen uit eigen wetenschap verklaren en wat ze hebben gehoord of gelezen. Het valt daarom niet uit te sluiten dat verklaringen bewust dan wel onbewust (over en weer) beïnvloed zijn en dat naarmate een getuige later in de tijd is gehoord de kans op beïnvloeding groter is geweest. Ten slotte is een belangrijke omstandigheid in het onderzoek dat op 18 februari 2012 in [woonplaats] door de betrokkenen en door de meeste getuigen carnaval werd gevierd en dat er bij velen van hen sprake was van overmatig alcoholgebruik en soms tevens drugsgebruik. Het is een feit van algemene bekendheid dat alcohol en drugs onder meer het waarnemingsvermogen, het geheugen en de herinnering beïnvloeden.

De rechtbank heeft daarom zeer kritisch gekeken naar de verklaringen in het dossier en, gelet op de mogelijke invloed van informatie uit media of van geruchten, naar de tijdstippen waarop de verklaringen zijn afgelegd. Voor de bewezenverklaring heeft de rechtbank met name die verklaringen gebruikt die door andere verklaringen worden ondersteund en/of die zijn verankerd in objectief vastgestelde feiten en omstandigheden.

Voor wat betreft de verklaring van [medeverdachte 1] zal de rechtbank alleen de letterlijke uitwerking van de eerste verklaring die door hem is afgelegd (op 19 februari 2012 om 15.00 uur) gebruiken voor het bewijs, omdat [medeverdachte 1] deze verklaring heeft afgelegd terwijl hij in de beperkingen zat, nog geen kennis had kunnen nemen van de inhoud van het (op dat moment nog niet bestaande) dossier, en hij drie uur na het steekincident reeds aangehouden was. Van latere verklaringen is, ook voor [medeverdachte 1] zelf, onduidelijk wat hij, al dan niet via zijn advocaat, uit het dossier of op andere wijze heeft vernomen waardoor zijn herinnering mogelijk gekleurd is.

Bewezenverklaring primair ten laste gelegde feit

In het navolgende gaat de rechtbank mede uit van de door de politie in het onderzoek 096Maria opgestelde tijdlijn. De rechtbank heeft op basis van de inhoud van het dossier en de daarin opgenomen individuele processen-verbaal, vastgesteld dat deze tijdlijn een correcte weergave vormt van de daarin opgenomen gebeurtenissen en omstandigheden, afgezet ook tegen de tijdstippen waarop daarvan sprake is geweest.

De rechtbank heeft op grond daarvan, van de overige inhoud van het dossier en van het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vastgesteld:

Op 18 februari 2012 werd in het centrum van [woonplaats] carnaval gevierd. Ook verdachte [verdachte] en zijn vrienden en het latere slachtoffer [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) en zijn vrienden vierden daar carnaval. Het centrum van [woonplaats] is kleinschalig, de meeste kroegen zijn gesitueerd in de [adres]. Omstreeks half acht die avond ontstond in de [adres] een conflict tussen [medeverdachte 1] en een vriend van het slachtoffer, [X]. [medeverdachte 1] heeft daarbij een klap gegeven aan die [X]. Het slachtoffer zag dat en is er op af gegaan. Er volgde een worsteling tussen [medeverdachte 1] en het slachtoffer waarbij [medeverdachte 1] (hevig bloedend) letsel aan zijn neus opliep en waarbij zijn shirt werd uitgetrokken. [medeverdachte 1] ging er vandoor, gevolgd door het slachtoffer en diens broer [slachtoffer 2]. Verdachte liep daar weer achter aan. [medeverdachte 1] rende naar de hoek van de [adres] en de [adres]. Daar stond een geparkeerde auto waar [medeverdachte 1] en het slachtoffer meerdere keren omheen renden. Verdachte stond op de hoek van de [adres]. Hij riep tegen [medeverdachte 1] “rennen”.

...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT