Hoger beroep van Court of Appeal of Arnhem (Netherlands), 18 de Diciembre de 2012

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak18 de Diciembre de 2012
Uitgevende instantie:Court of Appeal of Arnhem (Netherlands)

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Nevenzittingsplaats Arnhem

Sector civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.081.853

(zaaknummer rechtbank 692899)

arrest van de vierde kamer van 18 december 2012

in de zaak van

[appellant],

wonende te [woonplaats] (Thailand),

appellant,

hierna: [appellant],

advocaat: mr. R.H. van de Beeten,

tegen:

Stichting Pensioenfonds Stork,

gevestigd te Amersfoort,

geïntimeerde

hierna: SPS,

advocaat: mr. H. de Graaf,

en

[geïntimeerde sub 2],

wonende te [woonplaats], Spanje),

geïntimeerde,

hierna: [geïntimeerde sub 2],

advocaat: mr. R.E. Troost

  1. Het geding in eerste aanleg

    Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis in incident van de rechtbank Arnhem van 29 juli 2009 en het vonnis van 9 juni 2010 dat de rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Amersfoort (hierna: de kantonrechter) tussen [appellant] als eiser en SPS als gedaagde heeft gewezen alsmede het vonnis van 6 oktober 2010 dat de kantonrechter tussen [appellant] als eiser in conventie en verweerder in reconventie, SPS als gedaagde in conventie en [geïntimeerde sub 2] als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie heeft gewezen.

  2. Het geding in hoger beroep

    2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

    - de dagvaarding in hoger beroep van 5 januari 2011,

    - de memorie van grieven,

    - de memorie van antwoord aan de zijde van SPS,

    - de memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde sub 2],

    - de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities.

    2.2 Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald.

  3. De vaststaande feiten

    Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 1.1 tot en met 1.5 van het bestreden vonnis van 6 oktober 2010. Daarnaast stelt het hof vast dat [appellant] en [geïntimeerde sub 2] tussen [datum] en [datum] in Nederland hebben gewoond.

  4. De motivering van de beslissing in hoger beroep

    4.1 [appellant] en [geïntimeerde sub 2] zijn gehuwd geweest. Zij hebben voorafgaand aan hun huwelijk in Duitsland bij notariële akte een "Ehevertrag" opgesteld en zijn daarin, kort gezegd, een uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen ("Gütertrennung") overeengekomen. Zij hebben onder meer bepaald:

    "Im Rahmen der völligen Gütertrennung stehen jedem Ehegatten an seinem gegenwärtigen und künftigen Vermögen aller Art, seinen Einkünften oder sonstigem Gut, woraus es auch immer besteht oder bestehen wird, die alleinigen Rechte zu, vor allem die auf Eigentum, Verwaltung, Nutznießung und Verfügung; jeder Art von Gütergemeinschaft, Fahrnis- oder Errungenschaftsgemeinschaft, eheliche Gesellschaft, Güterzuwachsgemeinschaft, Zugewinngemeinschaft und dergleichen, einschließlich aller güterrechtlichen Erbrechtserhöhungen, wie auf jeden Fall nach § 1371 Abs. 1 des Deutschen BGB, sind ausgeschlossen. Jeder künftige gesetzliche Güterstand is vollständig ausgeschlossen."

    Op het huwelijksvermogensregime van partijen is het Duitse recht van toepassing. Zij hebben nadien geen huwelijkse voorwaarden meer gemaakt. Het huwelijk van partijen is op 3 mei 2007 ontbonden door echtscheiding. Het gaat in dit geschil over de vraag of [geïntimeerde sub 2] op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (hierna: WVP) recht heeft op verevening van het pensioen dat [appellant] tijdens hun huwelijk heeft opgebouwd bij SPS. In het bestreden vonnis van 6 oktober 2010 is die vraag bevestigend beantwoord. [appellant] komt met 8 grieven genummerd I tot en met VII en IX tegen dit vonnis in hoger beroep.

    4.2 Vaststaat dat [appellant] tussen 1 juni 1992 en 1 augustus 2002 op basis van arbeidsovereenkomsten werkzaam is geweest bij respectievelijk Stork Wescon B.V., Stork N.V. en Stork Textile Printing Group B.V.. SPS voert de pensioenregelingen van deze werkgevers uit. [appellant] was deelnemer in deze pensioenregelingen. Het hof oordeelt dat [appellant] zijn pensioenaanspraken ontleent aan een pensioenregeling als bedoeld in artikel 1 lid 4 WVP. Grief II van [appellant] faalt in zoverre.

    4.3 Vervolgens is aan de orde welk recht van toepassing is op de verevening van de pensioenen van [appellant]. Artikel 10a van de Wet conflictenrecht huwelijksvermogensregime (WCH), die tot 1 januari 2012 van toepassing was, bepaalde:"Of een echtgenoot bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed recht heeft op een gedeelte van de door de andere echtgenoot opgebouwde pensioenrechten, wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten, behoudens artikel 1, zevende lid, van de Wet verevening pensioenrechten bij...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT