Hoger beroep van Court of Appeal of Leeuwarden (Netherlands), 18 de Diciembre de 2012

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak18 de Diciembre de 2012
Uitgevende instantie:Court of Appeal of Leeuwarden (Netherlands)

Arrest d.d. 18 december 2012

Zaaknummer 200.090.672/01

(zaaknummer rechtbank: 107137 / HA ZA 09-54)

HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN

Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:

[appellante]

gevestigd te [woonplaats],

appellante in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel,

in eerste aanleg: gedaagde,

hierna te noemen: het accountantskantoor,

advocaat: mr. J.J.M. van Driel, kantoorhoudende te Amstelveen,

tegen

[geïntimeerde]

wonende te [woonplaats],

geïntimeerde in het principaal en appellant in het incidenteel appel,

in eerste aanleg: eiser,

hierna te noemen: [geïntimeerde],

advocaat: mr. J.B. Rijpkema, kantoorhoudende te Groningen.

Het geding in eerste instantie

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen, gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en het accountantskantoor en [X] als gedaagden, en uitgesproken op 15 april 2009 en 29 september 2010 door de rechtbank Groningen.

Het geding in hoger beroep

Bij exploot van 24 december 2010 is door het accountantskantoor hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis van 29 september 2010 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 14 juni 2011.

De conclusie van de memorie van grieven, waarbij ook producties zijn overgelegd, luidt:

tot vernietiging van het tussenvonnis door de Rechtbank te Groningen op 29 september 2010 onder zaak/rolnummer 107137/HA ZA 09-54 tussen [geïntimeerde] als eiser en [X] als gedaagde gewezen,

doch uitsluitend ten aanzien van de oordelen van de Rechtbank:

• dat [X] is tekortgeschoten in haar zorgplicht en daarmee in de nakoming van de overeenkomst en in beginsel aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerde] hierdoor heeft geleden, alsmede de overige onder 4.23 en 4.24 gegeven samenhangende oordelen waarop de Rechtbank deze beslissing baseert; en

• dat het voorschot op het honorarium van de deskundige voor rekening komt van [X] en door haar dient te worden betaald,

en opnieuw rechtdoende de vordering van [geïntimeerde] jegens [X] tot vergoeding van de schade als gevolg van het op 21 december 1995 gegeven advies, af te wijzen, een en ander onder wijziging in zoverre van de eis in hoger beroep.

Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde], eveneens onder overlegging van producties, verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd met als conclusie:

IN PRINCIPAAL APPEL:

dat het het gerechtshof moge behagen bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en niettegenstaande daartegen aan te wenden rechtsmiddelen, het vonnis van Rechtbank Groningen d.d. 29 september 2010, tussen partijen gewezen onder zaak-/rolnummer 107137 / HA ZA 09-54, te bekrachtigen, desnoods onder aanvulling en/of verbetering van gronden, met veroordeling van appellante in de kosten van beide instanties;

IN INCIDENTEEL APPEL:

dat het het gerechtshof moge behagen bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en niettegenstaande daartegen aan te wenden rechtsmiddelen, het vonnis van de Rechtbank Groningen d.d. 29 september 2010, tussen partijen gewezen onder zaak-/rolnummer 107137 / HA ZA 09-54, te vernietigen, althans te bekrachtigen onder verbetering van de gronden en overwegingen waarop dit vonnis berust, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties.

Door het accountantskantoor is in het incidenteel appel geantwoord met als conclusie:

in het incidenteel appèl tot afwijzing van het door [geïntimeerde] ingestelde beroep tegen het vonnis van de Rechtbank te Groningen op 29 september 2010 tussen partijen af te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel appèl.

Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.

De grieven

Het accountantskantoor heeft in het principaal appel vijf grieven opgeworpen.

[geïntimeerde] heeft in het incidenteel appel vier grieven opgeworpen, genummerd I, II, IV en V.

De beoordeling

De feiten

  1. Tegen de feitenvaststelling door de rechtbank zijn geen bezwaren geformuleerd, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Daarmee staat in dit hoger beroep het volgende vast.

    1.1. [geïntimeerde] is eigenaar van een boerderij met landerijen. Tussen [geïntimeerde] en het accountantskantoor bestaat een overeenkomst van opdracht. In dit kader stelde het accountantskantoor jaarlijks de jaarrekening op voor [geïntimeerde] en verzorgde namens hem de belastingaangifte. Voorts adviseerde het accountantskantoor [geïntimeerde] op fiscaal gebied.

    1.2. Tot 1995 was [geïntimeerde] als boer werkzaam op de boerderij en werd als zodanig als ondernemer aangemerkt door de belastingdienst. Op 21 december 1995 heeft [geïntimeerde] advies ingewonnen bij het accountantskantoor omtrent zijn voornemen zijn landerijen te gaan verhuren. Het accountantskantoor in de persoon van [Y] heeft naar aanleiding hiervan telefonisch contact opgenomen met de belastingdienst. [X] van het accountantskantoor en [geïntimeerde] waren bij dit gesprek aanwezig.

    1.3. De inspecteur van de belastingdienst, [naam], heeft naar aanleiding van dit gesprek bij brief van 21 december 1995 gericht aan het accountantskantoor t.a.v. [Y] voornoemd, het volgende meegedeeld:

    “Uit het telefoongesprek van hedenmorgen begrijp ik dat de heer [geïntimeerde] van plan is zijn land steeds voor korte termijn te verhuren. Het gaat hierbij om één jarige teeltcontracten en de heer [geïntimeerde] krijgt dit land dan na dit jaar weer ter beschikking. Deze wijze van verhuur zou hij voor maximaal zes jaar willen toepassen. Gedurende deze zes jaren zal de heer [geïntimeerde] zelf in loondienst werkzaam zijn.

    Uw vraag aan mij was of de heer [geïntimeerde] deze verhuur als bedrijfsactiviteit kan aanmerken en hij dus niet per 31 december 1995 hoeft af te rekenen. Hij is namelijk van plan om na de hierboven vermelde zes jaar weer als agrariër zelf zijn land te gaan bewerken.

    Ik heb er geen bezwaar tegen om de verhuur gedurende zes jaar als bedrijfsactiviteit te beschouwen. De heer [geïntimeerde] hoeft dan ook niet fiscaal zijn onderneming per 31 december 1995 te staken. Wel zal tot staking en afrekening worden overgaan, wanneer de heer [geïntimeerde] zijn...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT