Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank Utrecht, 20 de Diciembre de 2012

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak20 de Diciembre de 2012
Uitgevende instantie:Rechtbank Utrecht

RECHTBANK UTRECHT

Sector bestuursrecht

zaaknummer: SBR 12/1935

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 december 2012 in de zaak tussen

[eiseres], mede namens haar twee minderjarige kinderen,

[kind 1] en [kind 2], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: E.J.W. Bruinsma).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2011 heeft verweerder de op 5 mei 2011 ingediende aanvraag van eiseres en haar beide dochters om hulp op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb), de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en/of buitenwettelijk afgewezen.

Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 28 september 2011 heeft verweerder aan [kind 2] op grond van de Wwb algemene bijstand toegekend, ter hoogte van de norm van een baby/kinderuitkering met ingang 17 mei 2011 en heeft verweerder deze uitkering beëindigd met ingang van 8 juli 2011.

Bij afzonderlijk besluit van 28 september 2011 heeft verweerder aan [kind 2] op grond van de Wwb bijzondere bijstand verleend voor de noodzakelijke verblijfskosten, met ingang van 17 mei 2011 en heeft verweerder deze uitkering beëindigd met ingang van 8 juli 2011.

Eiseres heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 25 oktober 2011 heeft Het vierde huis de aanvraag van eiseres om toelating tot het corporatiehotel afgewezen.

Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt bij verweerder.

Bij afzonderlijke besluiten van 9 december 2011 heeft verweerder op grond van de Wwb aan [kind 2] met ingang van 8 november 2011 een bijstandsuitkering ter hoogte van de norm van een baby/kinderuitkering en bijzondere bijstand voor noodzakelijke verblijfskosten verleend.

Tegen deze besluiten is geen rechtsmiddel aangewend.

Bij afzonderlijke besluiten van 29 december 2011 heeft verweerder de op 8 november 2011 ingediende aanvragen om een bijstandsuitkering op grond van de Wwb van eiseres en [kind 1] afgewezen. Eiseres heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 18 april 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder voornoemde bezwaren van eiseres ongegrond verklaard, onder aanpassing van de ten aanzien van [kind 2] genomen primaire besluiten van 28 september 2011 in die zin dat de uitkering op grond van de Wwb worden toegekend met ingang van 5 mei 2011.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2012. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. J.H. Kruseman, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

  1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

    Eiseres en haar op 17 juli 1996 geboren dochter [kind 1], beiden afkomstig uit Liberia en van Liberiaanse nationaliteit, verblijven sinds 25 maart 2002 in Nederland. Hun aanvragen voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd respectievelijk regulier voor bepaalde tijd zijn afgewezen. Zij hebben geen verblijfsvergunning.

    De op 12 april 2010 hier te land geboren dochter [kind 2] heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van de Wwb verstrekt verweerder aan [kind 2] maandelijks een totaalbedrag ad € 703,97. Dit totaalbedrag omvat algemene bijstand ad € 263,97 per maand voor haar levensonderhoud en bijzondere bijstand ad € 440,- per maand voor noodzakelijke verblijfskosten.

    Eiseres woont samen met [kind 1] en [kind 2] in een gehuurde sloopwoning.

    De vader van [kind 2] is uit beeld en levert geen bijdrage in de kosten van bestaan van eiseres en haar beide dochters.

  2. Desgevraagd heeft eiseres ter zitting bevestigd dat het beroep slechts is gericht tegen het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de ongegrondverklaring van de bezwaren tegen de besluiten van 28 september 2011 ten aanzien van [kind 2] en de besluiten van 29 december 2011 ten aanzien van eiseres en [kind 1]. Het beroep richt zich niet tegen het bestreden besluit, voor zover daarbij de bezwaren tegen de besluiten van 27 juli 2011 respectievelijk 25 oktober 2011 ongegrond zijn verklaard.

  3. Bij bestreden besluit heeft verweerder zich – voor zover van belang – op het standpunt gesteld dat eiseres en [kind 1] geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben, zodat zij niet op grond van artikel 11, tweede en derde lid, van de Wwb kunnen worden gelijkgesteld met een Nederlander. Zij vallen als gevolg hiervan onder het toepassingsbereik van artikel 16, tweede lid, van de Wwb en komen derhalve evenmin op grond van zeer dringende redenen in aanmerking voor een uitkering op grond van de Wwb. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat zij en [kind 1] kwetsbare personen zijn, heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 19 april 2010 (LJN: BM1992) en heeft zich op het standpunt gesteld dat indien er sprake is van een positieve verplichting op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) niettemin de beperkte doelstelling van de Wwb...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT