Hoger beroep van Gerechtshof Amsterdam (Nederland), 17 de Enero de 2013

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak17 de Enero de 2013
Uitgevende instantie:Gerechtshof Amsterdam (Nederland)

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 11/00824

Datum uitspraak: 17 januari 2013

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord/kantoor Zaandam, de inspecteur,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 10/3865 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen

[X International] B.V., belanghebbende 1,

en [X Nederland] B.V., belanghebbende 2,

beide gevestigd te [Y], gemachtigde prof. dr. H.T.P.M. van den Hurk (Deloitte Belastingadviseurs B.V. te Eindhoven),

tezamen: belanghebbenden,

en

de inspecteur.

  1. Ontstaan en loop van het geding

    1.1. Bij verzoek van 25 maart 2009 is bij de inspecteur een verzoek ingediend om belanghebbende 1 - als beoogde moedermaatschappij - te voegen in een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (tekst geldend in 2008, hierna: de Wet of Wet Vpb), primair, met [X] GmbH en belanghebbende 2 en, subsidiair, met (alleen) belanghebbende 2, een en ander primair met ingang van 2 december 2008 en, subsidiair, met ingang van 25 december 2008.

    1.2. De inspecteur heeft alle verzoeken afgewezen bij beschikking van 14 december 2009 (hierna ook: de beschikking).

    1.3. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur, bij uitspraak van 24 juni 2010, de beschikking gehandhaafd.

    1.4. Bij uitspraak van 14 september 2011 heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) - voor zover hier van belang - het door belanghebbenden tegen de uitspraak ingediende beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar van de inspecteur vernietigd en hem opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van hetgeen in 4.20 van haar uitspraak is overwogen.

    1.5. Het door de inspecteur tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 26 oktober 2011.

    Belanghebbenden hebben een verweerschrift, en op 16 juli 2012 een nader stuk ingediend.

    1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden. Het Hof heeft partijen bij brief van 15 november 2012 doen weten dat het prejudiciële vragen zal stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

  2. Feiten

    2.1. De rechtbank heeft met betrekking tot de feiten het volgende in haar uitspraak vastgesteld:

    “2.1. [Belanghebbende 1] is in Nederland gevestigd en fungeert als moedermaatschappij voor een aantal dochter- en kleindochtermaatschappijen. Sinds januari 2008 is zij als moeder binnen een fiscale eenheid gevoegd met de in Nederland gevestigde [Q] B.V. als dochtervennootschap.

    2.2. Eén van de dochtervennootschappen van [belanghebbende 1] is [X] GmbH. [Belanghebbende 1] bezit 99% van de aandelen in deze vennootschap. [X] GmbH is in Duitsland gevestigd en heeft geen vaste inrichting in Nederland. Ze fungeert als houdstermaatschappij voor een tiental kleindochtervennootschappen, waaronder [belanghebbende 2]. [Belanghebbende 2] is een 100% dochter van [X] GmbH en is in Nederland gevestigd.

    2.3. De inbreng van de deelnemingen in [belanghebbende 1] heeft vrijwel volledig plaatsgevonden in de vorm van een kapitaalstorting. In het boekjaar 2007/2008 behaalde [belanghebbende 1] een fiscaal resultaat van negatief € 352.311. Naar verwachting zal het fiscale resultaat gelet op de houdsteractiviteiten blijvend negatief zijn.”

    2.2. Nu tegen deze feiten door geen der partijen bezwaren zijn ingebracht, zal ook het Hof van die feiten uitgaan.

    2.3. Hieraan voegt het Hof nog toe dat de moedervennootschap van belanghebbende 1, [Y] Inc., is gevestigd in de Verenigde Staten van Amerika (hierna: de VS).

    2.4. Ter verduidelijking volgt hieronder een schema van het relevante gedeelte van de concernstructuur.

  3. Geschil in hoger beroep

    Ook in hoger beroep heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat hij terecht heeft geweigerd belanghebbende 2, als middellijk gehouden kleindochtervennootschap, met belanghebbende 1 in een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op te nemen omdat de tussenhoudstervennootschap [X] GmbH (hierna: [X] GmbH) niet in Nederland is gevestigd.

    Het gaat daarbij om de vraag of de Nederlandse wettelijke regeling waarop de inspecteur zijn weigering heeft gebaseerd, in strijd is met het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap van 25 maart 1957, zoals gewijzigd bij het Verdrag betreffende de Europese Unie van 10 maart 2011 (hierna: het EG-Verdrag), en in het bijzonder met de in de artikelen 43 EG (thans: artikel 49 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, hierna: VWEU) juncto 48 EG (thans: artikel 54 VWEU) gewaarborgde vrijheid van vestiging.

    In hoger beroep hebben belanghebbenden niet langer betwist dat [X] GmbH niet als tussenhoudster in een fiscale eenheid met belanghebbenden (als moeder en kleindochter) kan worden opgenomen.

  4. Beoordeling van het geschil

    Beoordeling naar nationaal recht

    4.1. De rechtbank heeft omtrent het toetsingskader naar nationaal recht het volgende overwogen:

    “4.1. Artikel 15, eerste lid, Wet Vpb eist voor de inwilliging van een verzoek tot het vormen van een fiscale eenheid dat de moedermaatschappij de juridische en economische eigendom bezit van ten minste 95% van de aandelen in het nominaal gestorte kapitaal van de dochtermaatschappij. In het tweede lid van genoemd artikel is bepaald dat onder een bezit als bedoeld in het eerste lid mede wordt verstaan een middellijk bezit van aandelen, mits deze onmiddellijk worden gehouden door één of meer belastingplichtigen die van de fiscale eenheid deel uitmaken. Ingevolge het derde lid onderdeel c dient de belastingplichtige in Nederland te zijn gevestigd om deel uit te kunnen maken van de fiscale eenheid.

    4.2. Vaststaat dat [belanghebbende 1] middellijk 99% van de aandelen in [belanghebbende 2] bezit. Het belang van [belanghebbende 1] in [belanghebbende 2] wordt gehouden via een in Duitsland gevestigde vennootschap. Deze in Duitsland gevestigde vennootschap heeft geen vaste inrichting in Nederland en kan geen deel uitmaken van een fiscale eenheid met [belanghebbende 1] als moedermaatschappij (X Holding BV HvJ EG, 25 februari 2010, zaak nr. C-337/08; hierna X Holding).”

    4.2. Het Hof acht deze overwegingen van de rechtbank juist en neemt ze over.

    4.3.1. Het voegt daaraan toe dat, indien aan de voorwaarden voor een fiscale eenheid wordt voldaan, de betrokken vennootschappen vrij zijn deze op ieder gewenst moment aan te vragen. Er geldt niet een minimale duur voor een fiscale eenheid.

    4.3.2. Doordat bij een fiscale eenheid de belasting wordt geheven alsof er één belasting-plichtige is, in die zin dat de werkzaamheden en het vermogen van alle tot de fiscale eenheid behorende vennootschappen deel uitmaken van de werkzaamheden en het vermogen van de moedervennootschap, kunnen de in een jaar door een tot de fiscale eenheid behorende vennootschap gemaakte verliezen fiscaal worden verrekend met in dat jaar behaalde winsten van andere tot die fiscale eenheid behorende vennootschappen (hierna: horizontale verliescompensatie).

    Een ander gevolg van de fiscale eenheid is dat bij een overdracht van een vermogens-bestanddeel van een tot de fiscale eenheid behorende vennootschap aan een andere vennootschap binnen de fiscale eenheid geen resultaat wordt gerealiseerd. Immers, het vermogen van de dochtervennootschappen wordt ingevolge artikel 15, lid 1, van de Wet geacht deel uit te maken van het vermogen van de moedervennootschap, waardoor bij een overdracht binnen een fiscale eenheid in fiscaal opzicht geen sprake is van een overdracht. Ook bij diensten en andere (rechts)handelingen tussen vennootschappen van de fiscale eenheid zullen fiscaal geen resultaten worden gerealiseerd, omdat alle werkzaamheden van de tot de fiscale eenheid behorende dochtervennootschappen aan de moedervennootschap worden toegerekend. De facto is sprake van een volledige fiscale consolidatie.

    Dat de (in de fiscale eenheid) gevoegde vennootschappen aangemerkt worden als één belastingplichtige, kan ook fiscale nadelen hebben, zoals het voor de fiscale eenheid slechts eenmaal van toepassing zijn van bepaalde fiscale faciliteiten.

    4.3.3. Indien een dochtervennootschap niet in een fiscale eenheid wordt opgenomen, kunnen fiscale verliezen van die vennootschap niet worden verrekend met de fiscale winst van de moedervennootschap. Het Nederlandse belastingrecht kent ook niet een andere faciliteit waarbij vennootschappen hun winsten en verliezen onderling kunnen verrekenen.

    4.3.4. De inspecteur beslist bij voor bezwaar vatbare beschikking op een verzoek tot voeging in een fiscale eenheid.

    4.4.1. De onderhavige procedure betreft de beschikking waarbij een zodanig verzoek is afgewezen. Het verzoek beoogt, kort gezegd, de fiscale consolidatie van de werkzaamheden en het vermogen van de Nederlandse kleindochtervennootschap van belanghebbende 1, [X Nederland] B.V. ofwel belanghebbende 2, met de werkzaamheden en het vermogen van (de al bestaande fiscale eenheid van) belanghebbende 1. Met het verzoek beoogt belanghebbende 1 met name mogelijk te maken haar negatieve fiscale resultaten te verrekenen met fiscale winsten van belanghebbende 2.

    4.4.2. Niet in geschil is dat de in Duitsland gevestigde tussenhoudstervennootschap, [X] GmbH, feitelijk in Duitsland is gevestigd, geen vaste inrichting in Nederland heeft en ook overigens niet in Nederland is onderworpen aan de vennootschapsbelasting.

    4.4.3. Evenmin is in geschil dat, indien in casu een fiscale eenheid tot stand zou komen, het heffingsrecht van Nederland en Duitsland als zodanig niet zou wijzigen: aan Nederland komt hoe dan ook het exclusieve heffingsrecht toe over de winst van de in Nederland gevestigde moeder- en kleindochtervennootschap, terwijl aan Duitsland het exclusieve heffingsrecht toekomt over de winst van de in Duitsland gevestigde tussenhoudstervennootschap.

    4.5. Op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen staat - ook tussen partijen - vast dat volgens de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT