Herziening van Centrale Raad van Beroep, 10 de Enero de 2013
Datum uitspraak | 10 de Enero de 2013 |
Uitgevende instantie: | Centrale Raad van Beroep |
10/7102 ABP
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 21 september 2000, 98/2205
Partijen:
[A. te B.]
het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP (verweerder)
Datum uitspraak 10 januari 2013.
PROCESVERLOOP
Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, die in zaken zoals deze namens (het bestuur van) de Stichting Pensioenfonds ABP optreedt.
In het kader van een procedure in hoger beroep onder nummer 10/5239, ten name van verzoekster, heeft mr. A.C.R. Molenaar, advocaat, de Raad namens haar verzocht de uitspraak van 21 september 2000 te herzien.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2012. Verzoekster is verschenen met bijstand van haar broer [naam broer] en haar schoonzuster [naam schoonzuster]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.
OVERWEGINGEN
-
Ingevolge artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met artikel 17 van de Beroepswet, kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
-
hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
-
bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
-
waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
-
-
Het - bijzondere - rechtsmiddel van herziening is niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als onder 1 bedoeld, een hernieuwde discussie over de zaak te voeren of een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
-
Verzoekster was lerares aan de Christelijke Scholengemeenschap [naam gemeente], laatstelijk voor 13,5 uur per week. In 1990 is zij uit hoofde van ziekten of gebreken blijvend ongeschikt verklaard voor het vervullen van die vroegere betrekking. In 1993 heeft zij verzocht om een hogere uitkering. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat zij in 1974 haar full-time functie heeft moeten verruilen voor een part-time functie. Daaraan lag volgens haar dezelfde ziekte ten grondslag als die welke in 1990 tot toekenning van de uitkering heeft geleid.
-
Verweerder heeft dit verzoek afgewezen bij besluit van 28 december 1994, na bezwaar gehandhaafd bij...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT