Herziening van Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland), 10 de Enero de 2013

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak10 de Enero de 2013
Uitgevende instantie:Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Tweede meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 11/196

U I T S P R A A K

met toepassing van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek om herziening van:

de heer X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

van de uitspraak van dit Hof (hierna: het Hof) van 10 oktober 2002, nr. 98/03178

(hierna: de aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

belanghebbende

en

het Hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen te Venlo van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur).

  1. Procesverloop

    1.1. Aan belanghebbende is over het jaar 1989 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. In deze navorderingsaanslag is een verhoging begrepen. Belanghebbende heeft tegen deze navorderingsaanslag en het daarbij behorende kwijtscheldingsbesluit bezwaar gemaakt en heeft tegen de gezamenlijke uitspraak op dit bezwaar beroep ingesteld bij het Hof. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Hof de navorderingsaanslag verminderd, alsmede kwijtschelding van de daarin begrepen verhoging verleend tot op 40%.

    1.2. Belanghebbende heeft tegen de aangevallen uitspraak beroep in cassatie aangetekend. De Hoge Raad heeft bij arrest van 28 mei 2004, nummer 39160, de aangevallen uitspraak, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof Arnhem).

    1.3. Het Hof Arnhem heeft vervolgens bij uitspraak van 8 juni 2005, nummer 04/00965, de navorderingsaanslag verminderd tot een naar hetzelfde belastbaar inkomen als het Hof had gedaan, doch kwijtschelding van de daarin begrepen verhoging verleend tot op 15%. Belanghebbende heeft ook tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld, welk beroep door de Hoge Raad bij arrest van 12 oktober 2007, nummer 42.334, ongegrond is verklaard.

    1.4. Belanghebbende heeft bij brief van 16 maart 2010 bij de Hoge Raad een verzoek ingediend tot herziening van diens vorenvermelde arresten. Bij arrest van 24 september 2010, nr. 10/01250, heeft de Hoge Raad dit verzoek met toepassing van het bepaalde in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) afgewezen. Het door belanghebbende tegen dit arrest gedane verzet is door de Hoge Raad bij arrest van 18 februari 2011, nr. 10/01250, ongegrond verklaard.

    1.5. Bij brief gedagtekend 10 maart 2011, heeft belanghebbende bij het Hof een verzoek tot herziening van de aangevallen uitspraak gedaan. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft daarop bij conclusie van repliek geantwoord. De Inspecteur heeft schriftelijk medegedeeld af te zien van zijn recht om een conclusie van dupliek in te dienen.

    1.6. Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb heeft belanghebbende vóór de na te melden zitting nadere stukken ingediend.

    1.7. Het (eerste) onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2011 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn echtgenote, alsmede de Inspecteur.

    1.8. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de Inspecteur. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding. Belanghebbende heeft te dezer zitting desgevraagd uitdrukkelijk verklaard dat het gestelde op pagina 4 van zijn onder 1.6 bedoelde nadere stuk van 11 oktober 2011 niet moet worden opgevat als een verzoek om herziening van de uitspraak van dit Hof inzake de aldaar genoemde navorderingsaanslag in de vermogensbelasting.

    1.9. Ter zitting heeft het Hof partijen voorgehouden dat het niet langer beschikt over het volledige originele procesdossier. Dit dossier is naar aanleiding van het tegen de aangevallen uitspraak ingestelde cassatieberoep naar de Hoge Raad gestuurd. Navraag bij de Hoge Raad leerde dat daar het procesdossier na cassatie is doorgestuurd naar het Hof Arnhem. Ook daar bleek geen procesdossier meer aanwezig.

    1.10. Het Hof heeft aan het einde van deze zitting het onderzoek gesloten.

    1.11. Gedagtekend 2 november 2011 heeft belanghebbende een brief met 29 bijlagen aan het Hof gezonden, stellende dat deze bijlagen kopieën zijn van stukken die tot het oorspronkelijke procesdossier hebben behoord. Het Hof heeft in dit schrijven aanleiding gezien het onderzoek te heropenen op de voet van artikel 8:68, eerste lid, van de Awb. Vervolgens heeft het Hof de Inspecteur in de gelegenheid gesteld op evenvermelde brief, met bijlagen, te reageren en eventueel zelf ook nadere stukken in te sturen. Bij brief van 27 januari 2012, met 1 bijlage, heeft de Inspecteur van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

    1.12. Belanghebbende heeft voor de na te melden nadere zitting een pleitnota met 50 bijlagen toegezonden aan het Hof en (door tussenkomst van de griffier) aan de Inspecteur, welke pleitnota met instemming van partijen geacht wordt tijdens die zitting te zijn voorgedragen. Belanghebbende stelt dat al deze bijlagen, met uitzondering van bijlage 49, kopieën zijn van stukken welke tot het oorspronkelijke procesdossier hebben behoord.

    De Inspecteur heeft tijdens de nadere zitting verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van deze bijlagen en erkend dat genoemde bijlagen tot het oorspronkelijke procesdossier hebben behoord. Het Hof rekent ook deze pleitnota tot de stukken van het geding.

    1.13. De nadere zitting heeft plaatsgehad op 7 juni 2012 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn echtgenote, alsmede de Inspecteur.

    1.14. Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

  2. De aangevallen uitspraak

    2.1. Het Hof is bij het doen van de aangevallen uitspraak uitgegaan van de volgende feiten.

    2.2. A NV was een op de zogenoemde parallelmarkt genoteerde vennootschap welke begin 1989 in financiële moeilijkheden verkeerde. Een groep particulieren heeft toen een reddingsplan opgesteld. Tot die groep behoorde ook belanghebbende. Optredend onder de naam "B" stelde deze groep in de vorm van deposito's een bedrag van in totaal drieënhalf miljoen gulden ter beschikking. Hierbij werden door de groep een aantal voorwaarden gesteld. Een van deze voorwaarden was dat de groep voor het bedrag van één gulden de aandelen en certificaten van aandelen in A NV zou verkrijgen welke (indirect) in het bezit waren van de heren C en D, leden van de raad van bestuur van A NV. De koers van deze certificaten van aandelen schommelde in de periode 15 februari 1989 tot en met 3 maart 1989 tussen ? 3,70 en ? 4,50 per stuk. De desbetreffende koopovereenkomst is gedagtekend 1 maart 1989.

    2.3. Belanghebbende stelde aldus begin 1989 ƒ 650.000 ter beschikking. Daarbij verkreeg hij, om niet, 360.000 certificaten van aandelen in A NV. Nog in hetzelfde jaar, 1989, ontving hij het bedrag van ? 650.000 weer terug en heeft hij alle om niet verkregen certificaten...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT