Eerste aanleg - enkelvoudig van Centrale Raad van Beroep, 24 de Enero de 2013

Datum uitspraak24 de Enero de 2013
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

12/2738 WUBO

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak in het geding tussen

Partijen:

[A. te B. ] (appellante)

de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)

Datum uitspraak: 24 januari 2013

PROCESVERLOOP

Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 30 maart 2012, kenmerk BZ01402490 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2012. Daar is appellante verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.

OVERWEGINGEN

  1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.

    1.1 Appellante is geboren in 1942 in het toenmalige Nederlands-Indië. In mei 2002 heeft zij bij verweerder een aanvraag ingediend om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo en om toekenning van onder meer een periodieke uitkering. Die aanvraag is door verweerder afgewezen bij besluit van 29 januari 2003, na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij besluit van 29 september 2003, op de grond dat in onvoldoende mate is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat appellante is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. In dat verband heeft verweerder overwogen dat er onvoldoende bevestigingsgegevens zijn dat appellante geïnterneerd is geweest tijdens de Japanse bezetting en dat niet is gebleken of aannemelijk is gemaakt dat zij tijdens de Bersiap-periode direct betrokken is geweest bij de ongeregeldheden te Bandoeng dan wel geïnterneerd is geweest aan de [straat] te Bandoeng. Tot slot heeft verweerder geoordeeld dat het zien van een schotwond bij de baboe niet onder de werking van de Wubo kan worden gebracht. Tegen het besluit van 29 september 2003 heeft appellante geen beroep ingesteld.

    1.2. Bij besluit van 15 januari 2007 respectievelijk 17 mei 2010 heeft verweerder afwijzend beslist op verzoeken van appellante om het besluit van 29 september 2003 te herzien. In beide gevallen oordeelde verweerder dat appellante bij haar verzoeken geen voor de beslissing van belang zijnde nieuwe feiten of omstandigheden heeft vermeld waarmee bij de eerder genomen beslissing geen rekening is gehouden.

    1.3. In januari 2011 heeft appellante verweerder opnieuw verzocht de onder 1.1 genoemde afwijzing te herzien. Dat verzoek heeft verweerder afgewezen bij besluit...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT