Hoger beroep van Court of Appeal of Arnhem (Netherlands), 20 de Diciembre de 2012

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak20 de Diciembre de 2012
Uitgevende instantie:Court of Appeal of Arnhem (Netherlands)

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector civiel recht

zaaknummers gerechtshof 200.103.600, 200.103.607 en 200.103.610

(zaaknummers rechtbank 98046 en 10784)

beschikking van de familiekamer van 20 december 2012

in de gevoegde zaken tussen:

[verzoekster],

wonende te [Woonplaats],

verder te noemen “de vrouw”,

advocaat: mr. J. Nederlof te Tilburg,

en

[verweerder],

wonende te [Woonplaats] (Duitsland),

verder te noemen “de man”,

advocaat: mr. D. Kotterman te Arnhem.

  1. Het geding in eerste aanleg

    Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Zutphen van 16 april 2009, 4 november 2009, 27 oktober 2010, 8 juni 2011 en 14 december 2011, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

  2. Het geding in hoger beroep

    2.1 De vrouw heeft, op 13 maart 2012, hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank van 14 december 2011. Deze zaak heeft het zaaknummer 200.103.600 gekregen.

    2.2 De man heeft, eveneens op 13 maart 2012, hoger beroep ingesteld tegen de beschikkingen van de rechtbank van 4 november 2009 (ten aanzien van de partneralimentatie), van 27 oktober 2010, van 8 juni 2011 en van 14 december 2011. Deze zaak heeft de zaaknummers 200.103.607 en 200.103.610. De vrouw heeft in deze zaak voorwaardelijk, voor het geval het zowel door de man als door de vrouw ingestelde hoger beroep niet gezamenlijk zou worden behandeld, incidenteel hoger beroep ingesteld, onder aanvoering van de grieven I tot en met IV gelijkluidend aan die in het hoger beroep dat zij heeft ingesteld in de zaak met nummer 200.103.600.

    2.3 Het verloop van de procedure in de zaak met nummer 200.103.600 blijkt uit:

    - het beroepschrift van de vrouw, ingekomen op 13 maart 2012;

    - een verweerschrift tevens houdende een verzoek tot voeging en incidenteel hoger beroep;

    - een brief van mr. Kotterman van 5 september 2012 met de bijlagen genummerd I tot en met V, ingekomen op 6 september 2012;

    - een brief van mr. Nederlof van 13 september 2012 met als bijlage een stuk getiteld 'akte vermeerdering eis', ingekomen op 14 september 2012.

    2.4 Het verloop van de procedure in de zaak met nummers 200.103.607 en 200.103.610 blijkt uit:

    - het beroepschrift van de man, ingekomen op 13 maart 2012;

    - een verweerschrift tevens voorwaardelijk incidenteel hoger beroep;

    - een verweerschrift in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep

    - een brief van mr. Nederlof van 13 september 2012 met als bijlagen producties genummerd 1 tot en met 7, ingekomen op 14 september 2012.

    2.5 De mondelinge behandeling in de drie zaken heeft op 27 september 2012 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

  3. De motivering van de beslissing

    3.1 Ingevolge artikel 3 lid 4 Wet griffierechten burgerlijke zaken diende de man ervoor te zorgen dat het door hem verschuldigde griffierecht voor zijn verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep in de zaak 200.103.600 binnen vier weken na het indienen daarvan zou zijn bijgeschreven op de rekening van het hof dan wel ter griffie van het hof zou zijn gestort. De man heeft het griffierecht niet binnen de termijn van vier weken voldaan. Dat brengt mee dat het hof hem op grond van het bepaalde in 362 Rv in verbinding met artikel 282a lid 2 Rv niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn incidenteel hoger beroep in de zaak 200.103.600 en dat het hof op grond van artikel 282a lid 3 Rv geen acht zal slaan op zijn verweerschrift in deze zaak. Omstandigheden die nopen tot het geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laten van laatstgenoemde bepalingen op de in artikel 282a lid 4 Rv genoemde grond zijn gesteld noch gebleken.

    3.2 De verzoeken in hoger beroep in de drie zaken betreffen nevenvoorzieningen die partijen hebben verzocht ingeval de door de vrouw verzochte echtscheiding tussen hen wordt uitgesproken. De rechtbank heeft de echtscheiding tussen partijen uitgesproken in haar beschikking van 4 november 2009. Het huwelijk van partijen is vervolgens op 15 februari 2010 ontbonden door inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand. Het geschil in hoger beroep betreft de nevenvoorzieningen die de rechtbank heeft getroffen inzake (a) de toekenning van een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw (zaak 200.103.610 en (b) de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden van partijen (de zaken 200.103.600 en 200.103.607).

    Het hof beveelt voeging van de drie zaken, nu deze deels hetzelfde onderwerp hebben en deels verknochte onderwerpen betreffen. Nu het door de vrouw ingestelde incidenteel hoger beroep is ingesteld onder de voorwaarde dat geen gezamenlijke behandeling van de zaken zou plaatsvinden, beschouwt het hof dit incidenteel hoger beroep als niet ingesteld en behoeven de in dat hoger beroep aangevoerde grieven I tot en met IV, gelijkluidend als de grieven I tot en met IV in de zaak 200.103.600, geen bespreking. Het hof zal hierna eerst de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en vervolgens de toekenning van een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw, voor zover in hoger beroep aan het oordeel van het hof voorgelegd, bespreken en beoordelen.

    AFWIKKELING HUWELIJKSE VOORWAARDEN

    3.3 Dit geschil betreft, zoals al is overwogen, de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden van partijen wier huwelijk op 15 februari 2010 door echtscheiding is ontbonden. In hun huwelijkse voorwaarden hebben partijen iedere gemeenschap van goederen uitgesloten. Zij zijn verder een regeling over de draagplicht voor de kosten van de huishouding, de periodieke verrekening van inkomsten en pensioenverevening overeengekomen. Het hof beoordeelt in dit verband de grieven I tot en met VI van de vrouw in haar hoger beroep in de zaak 200.103.600. Het hof beoordeelt in dit verband ook de grieven 9 tot en met 12 van de man in zijn hoger beroep in de zaak 200.103.607.

    3.4 De rechtbank heeft in de beschikking van 8 juni 2011 overwogen dat de vrouw over de jaren 2003 tot en met 2007 meer dan haar aandeel heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding. Zij heeft berekend dat de man aan de vrouw over die jaren in totaal een bedrag van € 145.627,- moet betalen.

    3.5 Aan haar berekening heeft de rechtbank voor de jaren 2003 tot en met 2006 de volgende cijfers ten grondslag gelegd:

    kosten huishouding inkomen man inkomen vrouw aandeel man

    2003: € 87.544,- € 68.383,- € 69.648,- € 43.371,-

    2004: € 98.083,- € 68.383,- € 69.648,- € 48.592,-

    2005: € 148.101,- € 68.383,- € 69.648,- € 73.372,-

    2006: € 146.496,- € 68.383,- € 69.648,- € 72.577,-

    totaal € 237.912,-

    De man heeft € 56.000,- gestort op de Kroonrekening van de vrouw, heeft € 38.181,- via zijn creditcard voor zijn rekening genomen en € 561,- uitgegeven aan boodschappen. De man moet over de jaren 2003 tot en met 2006 aan de vrouw betalen:

    € 237.912,- - (€ 56.000,- + € 38.181,- + € 561,-) = € 143.170,-.

    3.6 Aan haar berekening heeft de rechtbank voor het jaar 2007 de volgende cijfers ten grondslag gelegd:

    kosten huishouding inkomen man inkomen vrouw aandeel man

    2007: € 196.242,- € 60.949,- € 74.450,- € 88.337,-.

    De man heeft € 85.880,- betaald en moet over 2007 aan de vrouw nog betalen:

    € 88.337,- - € 85.880,- = € 2.457,-.

    Over de jaren 2003 tot en met 2007 moet de man aldus in totaal € 145.627,- betalen.

    3.7 In de bestreden beschikking van 14 december 2011 heeft de rechtbank:

    (a) vastgesteld dat het te verrekenen vermogen op 5 november 2008 (peildatum) aan de zijde van de vrouw bestaat uit de vordering op de man van € 145.627,- te verminderen met de debetsaldi op haar bankrekeningen van € 6.724,52 en dus in totaal € 138.902,48 bedraagt;

    (b) vastgesteld dat het te verrekenen vermogen op de peildatum aan de zijde van de man bestaat uit:

    * vermogensvorming uit aflossingen € 58.119,02

    * voordering IB 2008 € 1.480,-

    * saldo Bayerische Vereinsbank € 93.837,83

    subtotaal € 153.436,85

    te verminderen met:

    * saldo Deutsche Bank € 9.591,57

    * schuld aan vrouw € 145.627,-

    totaal € 155.218,57

    blijft minus € 1.781,72.

    3.8 De rechtbank heeft vervolgens beslist dat:

    (a) de vrouw aan de man de helft van het te verrekenen vermogen aan haar zijde moet betalen, dat is € 69.451,24;

    (b) er aan de zijde van de man geen sprake is van inkomen (hof: bedoeld zal zijn vermogen) dat voor verrekening in aanmerking komt.

    3.9 De rechtbank heeft ten slotte resumerend overwogen dat:

    (a) de man aan de vrouw moet betalen:

    * bijdrage kosten huishouding € 145.627,-

    * vergoeding Mercedes € 17.085,60

    * opname bouwdepot € 10.311,-

    * onderhoudskosten paard € 3.465,-

    Totaal € 176.488,60

    (b) de vrouw aan de man moet betalen:

    * verrekening inkomsten € 69.451,24

    * overbedeling inboedel € 7.500,-

    * helft waarde kapitaalverzekering € 27.414,13

    Totaal € 104.365,37

    (c) de man per saldo aan de vrouw € 72.123,23 moet betalen.

    3.10 De rechtbank heeft in de bestreden beschikking van 14 december 2011 zowel aan de vrouw als aan de man roerende zaken toegedeeld, aan de vrouw de (rechten uit) de kapitaalverzekering bij Nationale Nederlanden onder polisnummer [..........]...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT