Hoger beroep van Council of State (Netherlands), Gravenhage, 5 de Febrero de 2013

Datum uitspraak 5 de Febrero de 2013
Uitgevende instantie:'s-Gravenhage

201108867/1/V4.

Datum uitspraak: 5 februari 2013

RAAD VAN STATE

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

de minister voor Immigratie en Asiel,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, en de voorzieningenrechter van die rechtbank en nevenzittingsplaats, van 3 augustus 2011 in zaak nrs. 11/6193 en 11/6195 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de minister.

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2010 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij besluit van 24 januari 2011 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 3 augustus 2011 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie; hierna: de staatssecretaris) hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.

2. In zijn enige grief voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij in strijd met artikel 7:3 van de Awb heeft gehandeld door de vreemdeling niet over zijn bezwaarschrift te horen. Dit betoog slaagt. De staatssecretaris heeft de aanvraag van de vreemdeling terecht afgewezen op de grond dat de vreemdeling door het overleggen van één bankafschrift waaruit een positief saldo van € 8.233,19 blijkt, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij beschikt over vaste en regelmatige inkomsten als bedoeld in artikel 15, tweede lid, aanhef en onder a, van richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PB 2004 L 16 en - rectificatie - PB 2006 L 169; hierna: richtlijn 2003/109/EG). Uit dit bankafschrift kan immers niet worden afgeleid wat de bron van de inkomsten is en dus ook niet of deze vast en regelmatig zijn. In zijn bezwaarschrift...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT