Voorlopige voorziening+bodemzaak van Rechtbank Oost-Brabant, Voorzieningenrechter, 8 de Marzo de 2013

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak 8 de Marzo de 2013
Uitgevende instantie:Voorzieningenrechter

RECHTBANK OOST-BRABANT

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 13/33

AWB 13/34

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 maart 2013 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker A], [verzoeker B], [verzoeker C] en

[verzoeker D], te Veghel, verzoekers

(gemachtigde: mr. A.A.M. van der Aa),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veghel, verweerder

(gemachtigde: mr. T.J.M. Bockting).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Champas Holding B.V., te Veghel,

vergunninghoudster,

(gemachtigde: mr. J.H.M. Verjans).

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder omgevingsvergunning verleend aan vergunninghoudster voor de huisvesting van 60 arbeidsmigranten op de locatie [adres 1]. De omgevingsvergunning is verleend voor de volgende activiteiten:

- bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

- gebruiken van gronden of bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo;

- gebruik van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo;

- oprichten van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e van de Wabo.

Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2013, waar [verzoekers A, B en C] zijn verschenen in persoon, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Voorts is de gemachtigde van vergunninghoudster verschenen, vergezeld van [naam E], directeur.

Overwegingen

  1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.

  2. Op 30 november 2011 heeft de derde-partij bij verweerder om omgevingsvergunning verzocht voor de huisvesting van 60 arbeidsmigranten in twee bedrijfsgebouwen op het perceel [adres 1]. Op 24 mei 2012 is een ruimtelijke onderbouwing overgelegd. Bij besluit van 17 januari 2012 heeft verweerder het verzoek van [verzoeker A] om handhavend op te treden tegen de huisvesting van arbeidsmigranten op bedoeld perceel afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 4 juni 2012 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 16 augustus 2012 heeft de voorzieningenrechter het daartegen gerichte beroep gegrond verklaard, alsmede het besluit van 4 juni 2012 vernietigd.

  3. De voorzieningenrechter ziet zich in deze zaak allereerst voor de vraag gesteld of verzoekers in hun beroep ontvankelijk zijn. Hiertoe wordt het volgende overwogen.

  4. Op grond van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen.

  5. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de ABRS) heeft overwogen in de uitspraak van 16 januari 2008 (LJN: BC2139) heeft de wetgever deze eis gesteld om te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid dan ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen.

  6. Bij de vraag of iemand belanghebbende is bij een besluit met ruimtelijke effecten spelen met name het zichtcriterium, de afstand tot het bouwplan en de planologische uitstraling een rol. De voorzieningenrechter merkt ten aanzien daarvan op dat volgens jurisprudentie van de Afdeling de criteria zicht en afstand steeds in samenhang met elkaar en in combinatie met de specifieke omstandigheden van het geval bekeken moeten worden om te bepalen of een (rechtens te beschermen) belang aanwezig is.

  7. [verzoekers A, B en C] hebben ter zitting - onweersproken door verweerder - gesteld dat zij onbeperkt zicht hebben op de twee bedrijfsgebouwen waarop het bestreden besluit betrekking heeft...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT