Voorlopige voorziening+bodemzaak van Rechtbank Amsterdam, 4 de Abril de 2013

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak 4 de Abril de 2013
Uitgevende instantie:Rechtbank Amsterdam

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 13/939 (voorlopige voorziening)

AWB 13/946 (beroep)

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster],

gevestigd te [woonplaats],

verzoekster,

gemachtigde mr. M.C. de Smidt,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,

verweerder,

gemachtigde mr. P. Oosterlaken.

Procesverloop

Verzoekster heeft een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het door verzoekster ingediende beroep tegen het besluit van verweerder van 15 januari 2013 (het bestreden besluit).

Bij brief van 11 maart 2013, heeft verweerder met een beroep op artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een document aan de rechtbank gezonden waarbij hij heeft meegedeeld dat uitsluitend de rechtbank daarvan kennis mag nemen. Het betreft een voordracht van de collegevergadering van 19 juni 2012. Bij beslissing van 14 maart 2013 heeft de rechtbank beslist dat beperkte kennisneming van dit document gerechtvaardigd is.

Bij faxbericht van 14 maart 2013 heeft verzoekster bericht dat zij ten aanzien van dit document toestemming verleent als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid van de Awb.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 maart 2013.

Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Namens verzoekster is tevens verschenen [betrokkene 1], bedrijfsjurist. Namens verweerder waren tevens aanwezig [naam 1], programmamanager veren, en [naam 2], werkzaam bij de bestuursdienst van de gemeente Amsterdam.

Overwegingen

  1. Inleidende bepalingen

    1.1. Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het besluit waarop het verzoek en het beroep betrekking hebben is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.

    1.2. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.

    1.3. Op grond van artikel 8:86 van de Awb is de voorzieningenrechter bevoegd onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.

    1.4. De feiten en omstandigheden in de hoofdzaak vergen naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen nader onderzoek, zodat de voorzieningenrechter van deze bevoegdheid gebruik zal maken.

  2. Feiten en omstandigheden

    2.1. Verzoekster exploiteert veerverbindingen over het Noordzeekanaal met bijbehorende aanlandingsinrichtingen en pontpleinen in de gemeenten Velsen, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Zaanstad en Amsterdam. Het betreft de pontveren Buitenhuizen-Noord, Buitenhuizen-Zuid, Velsen-Zuid, Velsen-Noord, Zaandam-Noord, Amsterdam-Zuid (hierna ook: de veerverbindingen) en de ten behoeve van de veren in gebruik zijnde outillage in de 3e Rijksbinnenhaven te Velsen.

    2.2. Verzoekster voert de exploitatie van de veerverbindingen uit als rechtsopvolgster [partij 1]. (hierna: [partij 1]) op grond van de door [partij 1] met de Staat der Nederlanden gesloten exploitatieovereenkomsten van 18 oktober 1994 en 14 juli 2003. Laatstgenoemde exploitatieovereenkomst eindigt op 30 juni 2013.

    2.3. Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 3 maart 2004, LJN AO4752, blijken de volgende feiten ten aanzien van de onderhavige veerverbindingen:

    “Het Noordzeekanaal is, ter verbetering van de bereikbaarheid van Amsterdam vanaf de Noordzee, in de 19e eeuw aangelegd door de Amsterdamsche Kanaalmaatschappij NV...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT