Voorlopige voorziening+bodemzaak van Rechtbank Den Haag, Voorzieningenrechter, 14 de Mayo de 2013

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak14 de Mayo de 2013
Uitgevende instantie:Voorzieningenrechter

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 13/8036 (voorlopige voorziening)

AWB 13/8032 (beroep)

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 mei 2013 in de zaak tussen

[naam verzoeker],

geboren op [geboortedatum], van Syrische nationaliteit,

verzoeker,

(gemachtigde: mr. M. Berg, advocaat te Amsterdam),

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,

(gemachtigde: J.F. Huising, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.

Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam tolk], tolk in de Arabische taal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

  1. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

  2. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.

  3. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit onderzoek in het Europees dactyloscopisch systeem (Eurodac) is gebleken dat verzoeker op 6 augustus 2012 in België een asielaanvraag heeft ingediend. Deze asielaanvraag is op 12 december 2012 afgewezen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van het asielverzoek. Voorts is gebleken dat verzoeker eerder op 11 juli 2012 illegaal Italië is ingereisd, zonder daar asiel aan te vragen. Op een Italiaans politiebureau zijn verzoekers vingerafdrukken genomen. De Italiaanse autoriteiten zijn op 25 januari 2013 verzocht om verzoeker terug te nemen op grond van de Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Verordening). Nu de Italiaanse autoriteiten niet binnen een maand op dit verzoek hebben gereageerd, staat de verantwoordelijkheid van Italië vast sinds 26 februari 2013.

    3.1 Verweerder heeft geen aanleiding gezien toepassing te geven aan artikel 3, tweede lid, van de Verordening en de behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken. Verweerder stelt daartoe in het bestreden besluit dat de aangevoerde medische aspecten onvoldoende zijn om te spreken van bijzondere omstandigheden. Uit de door verzoeker overgelegde stukken blijkt niet dat hij onder specialistische behandeling is of deze behoeft. Verder stelt verweerder dat Italië dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland en daarom in staat moet worden geacht eventuele medische problemen goed te kunnen behandelen. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel brengt met zich dat verzoeker toegang zal krijgen tot de medische faciliteiten in Italië. Voorts heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat hem de benodigde medische voorzieningen niet ter beschikking zullen staan. De door verzoeker overgelegde rapporten zijn algemeen van aard en zien niet op de situatie van verzoeker. Verweerder beroept zich onder meer op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de raad van State (de Afdeling) van 18 maart 2013 (LJN: BZ5211) en van 19 maart 2013 (LJN: BZ5219).

  4. Verzoeker kan zich met het afwijzende besluit niet verenigen. Hij stelt dat verweerder zijn asielaanvraag op grond van artikel 3, tweede lid, van de Verordening dient te behandelen. Verzoeker heeft serieuze medische problemen waardoor hij in Italië een onaanvaardbaar risico loopt om niet tijdig en niet adequaat te worden behandeld. Hij is ernstig hartpatiënt. Hij heeft meerdere hartaanvallen gehad en is recent in België geopereerd. Omdat Italië niet aan zijn verplichtingen volgend uit het Vluchtelingenverdrag en het...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT