Hoger beroep van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13 de Junio de 2013

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak13 de Junio de 2013
Uitgevende instantie:Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-004972-12

Uitspraak d.d.: 13 juni 2013

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 23 november 2012 in de strafzaak tegen

[Verdachte]

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld voor wat betreft de vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 mei 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.A. Franken, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Omdat de rechtbank juiste beslissingen heeft genomen, zal het hof – met uitzondering van de beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen, nu de benadeelde partijen zich niet in hoger beroep hebben gevoegd, en voorts voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - het bestreden vonnis bevestigen. De aan die beslissingen ten grondslag gelegde motivering is evenwel niet in al haar onderdelen juist. Daarom zal het hof de motivering van de rechtbank terzijde stellen. In plaats daarvan overweegt het hof als volgt.

Motivering van de vrijspraken

Het hof verwijst voor een beschrijving van de achtergrond van deze zaak alsmede voor een weergave van ter zake doende feiten en omstandigheden naar het vonnis van de rechtbank. Na vonniswijzing door de rechtbank is – voor zover voor de beoordeling van de bewijsvraag van belang - aan het dossier toegevoegd een proces-verbaal van verhoor van de raadsheer-commissaris van 23 mei 2013 inhoudende de verklaring van [getuige 1].

In de procedure in hoger beroep heeft het hof te oordelen over kort gezegd de volgende tenlastegelegde feiten.

  1. Meineed voor wat betreft de volgende uitspraak (op 8 oktober 2004 afgelegd en op 12 mei 2006 onder ede bevestigd):

    ‘Ik betwist met klem dat ik met mr. [naam 1] of met andere advocaten in de Chipshol-zaak heb getelefoneerd voorafgaande aan het pleidooi. Hetgeen mr. [naam 1] zojuist heeft verklaard, is pertinent onjuist. Het is juist...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT