Eerste aanleg - enkelvoudig van Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13 de Junio de 2013

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak13 de Junio de 2013
Uitgevende instantie:Rechtbank Zeeland-West-Brabant

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

Zaaknummers: AWB 11/4146 en AWB 13/813

V-nummer: [nummer]

uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam], eiser,

gemachtigde: mr. E. Derksen,

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (en diens rechtsvoorgangers), verweerder

gemachtigde: mr. J.E.J. ten Berg.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 februari 2011 waarbij het bezwaar tegen het opleggen van de maatregel tot ongewenstverklaring ongegrond is verklaard.

Tevens heeft hij beroep ingesteld tegen het besluit van 11 december 2012 waarbij het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring ongegrond is verklaard.

De behandeling van beide beroepen heeft plaatsgevonden op 21 maart 2013. Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak éénmaal verlengd.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geb. datum] en bezit de Afghaanse nationaliteit. Op 14 januari 1998 heeft hij aanvragen ingediend om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Bij besluit van 20 februari 2002 heeft verweerder onder verwijzing naar artikel 117, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) deze aanvragen aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de zin van artikel 28 van de Vw 2000 en de aanvraag afgewezen. Op 7 maart 2002 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld. Bij uitspraak van 12 mei 2003 (kenmerk AWB 02/20597) heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder op goede gronden heeft aangenomen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser valt onder het criterium van artikel 1(F) onder a en b van het Vluchtelingenverdrag (Verdrag) en dat eiser op die grond geen aanspraken aan dit Verdrag kan ontlenen. Ten aanzien van het beroep op artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft de rechtbank het beroep eveneens ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM niet noopt tot het verlenen van een verblijfstitel.

Op 4 juli 2003 heeft eiser hiertegen hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft de uitspraak van deze rechtbank op 12 november 2003 bevestigd.

Omdat in rechte vaststaat dat artikel 1(F) van het Verdrag op eiser van toepassing is, is hij bij besluit van 15 februari 2008 ongewenst verklaard. Hij heeft daartegen bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 9 september 2008 (kenmerk AWB 08/7070) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Bij besluit van 4 november 2010 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 17 januari 2011 deze rechtbank, zittingsplaats Maastricht (kenmerk 10/41565) gegrond verklaard wegens het ontbreken van stukken en het besluit is vernietigd.

Bij het bestreden besluit van 1 februari 2011 heeft verweerder het bezwaar wederom ongegrond verklaard.

Eiser is op 17 november 2008 uitgezet naar Afghanistan.

Op 6 april 2012 heeft eiser verzocht om opheffing van zijn ongewenstverklaring. Bij besluit van 28 juni 2012 is dit verzoek afgewezen. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit van 11 december 2012 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

Ongewenstverklaring AWB 11/4146.

2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser vanwege een in rechte vaststaande tegenwerping van artikel 1F van het Verdrag, na een zorgvuldige afweging van belangen, terecht ongewenst is verklaard.

3. Eiser heeft onder verwijzing naar de gronden van bezwaar in beroep ondermeer het volgende aangevoerd. De gronden van 11 januari 2011 die waren gericht tegen de eerdere beslissing op bezwaar van 4 november 2010 (welk besluit wegens het ontbreken van stukken door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Maastricht bij uitspraak van 17 januari 2011 is vernietigd) zijn ten onrechte niet bij het nemen van het bestreden besluit betrokken.

Eiser stelt dat hij nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan thans moet worden geoordeeld dat artikel 1(F) ten onrechte op hem van toepassing is geacht. Hij verwijst daartoe naar twee verklaringen van het Afghaanse Consulaat-Generaal te Den Haag van respectievelijk 12 juli 2010 en 9 augustus 2010. Verweerder heeft hier ten onrechte onvoldoende waarde aan toegekend. Er is immers in Afghanistan onderzoek verricht naar de persoon van eiser.

De ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken van respectievelijk 9 mei 2000...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT