Eerste aanleg - meervoudig van Council of State (Netherlands), 19 de Junio de 2013

Datum uitspraak19 de Junio de 2013
Uitgevende instantie:Council of State (Netherlands)

201201163/1/A4.

Datum uitspraak: 19 juni 2013

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Markelo, gemeente Hof van Twente,

2. [appellant sub 2], wonend te Markelo, gemeente Hof van Twente,

en

het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2011 heeft het college aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een fokzeugenbedrijf aan de [locatie] te Markelo.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en vergunninghoudster hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 april 2013, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], [appellant sub 2], en het college, vertegenwoordigd door drs. M.G.B. Kamst en C.B.M. Arkink, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [3 gemachtigden], mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, als partij gehoord.

Overwegingen

Goede procesorde

1. Het college stelt dat de in het stuk van 22 maart 2013 van [appellant sub 1] en anderen aangevoerde gronden over de milieueffectrapportage buiten behandeling moeten blijven wegens strijd met de goede procesorde.

1.1. Behoudens in geschillen waar de wet anders bepaalt, kunnen ook na afloop van de beroepstermijn en, indien die termijn is gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), nieuwe gronden worden ingediend, zij het dat die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde zich daartegen verzet, is in het algemeen bepalend een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer.

1.2. Het stuk van 22 maart 2013, waarin gronden zijn aangevoerd over het milieueffectrapport, is zodanig van aard, dat, gelet op het tijdstip van indiening daarvan, partijen niet de mogelijkheid hebben gehad adequaat op dit stuk te reageren. Voorts ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat deze gronden niet in een eerder stadium van de procedure hadden kunnen worden ingebracht. Gelet op het vorenstaande verzet de goede procesorde zich ertegen dat deze gronden bij de beoordeling van de beroepen worden betrokken.

Omvang van het geding

2. [appellant sub 1] en anderen hebben ter zitting de beroepsgrond over voorschrift 1.4 ingetrokken.

Overgangsrecht Wabo

3. [appellant sub 2] stelt dat niet duidelijk is wanneer de aanvraag om vergunning is ingediend en of vergunningverlening op de juiste wettelijke grondslag is gebaseerd.

3.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om verlening van de vergunning blijkens de datumstempel op dat stuk voor de inwerkingtreding van de Wabo, te weten op 29 september 2010, is ingediend.

Aanvraag

4. [appellant sub 1] en anderen stellen dat de aanvraag niet voldoet aan het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. Verder stellen zij dat de vergunning niet overeenkomt met hetgeen is vergund en feitelijk zal worden gerealiseerd, dat de aanvraag geen realistische situatie weergeeft en dat niet is beschikt op de aanvraag.

Deze beroepsgronden zijn niet nader onderbouwd en falen reeds daarom.

Bestaande rechten

5. [appellant sub 2] stelt dat het college niet van de juiste bestaande rechten is uitgegaan. Het college is ten onrechte uitgegaan van een bestaand recht van 3.583,8 kg ammoniak. Bestaande rechten zien op activiteiten en niet op de toegestane milieubelasting, aldus [appellant sub 2]. Verder stelt [appellant sub 2] dat het eerder bij besluit van 27 maart 2007 vergunde veebestand nooit binnen de inrichting aanwezig is geweest.

5.1. De Afdeling stelt vast dat de bij het bestreden besluit verleende vergunning niet is gebaseerd op bestaande rechten, zodat de beroepsgrond reeds daarom geen doel treft. Voor zover in de considerans wordt gesproken over bestaande rechten, heeft, zo is ter zitting gebleken, het college hiermee slechts ter informatie willen weergeven voor welk veebestand eerder bij besluit van 27 maart 2007 vergunning is verleend.

Luchtkwaliteit

6. [appellant sub 2] stelt dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit vanwege de inrichting onvoldoende bekend zijn en dat niet zonder meer kan worden gesteld dat tot vergunningverlening kan worden overgegaan.

6.1. Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer, bezien in samenhang met het tweede lid, voor zover hier van belang, maken bestuursorganen bij de uitoefening van de bevoegdheid te beslissen op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 8.2 van de Wet milieubeheer, welke uitoefening gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, gebruik van een of meer van de volgende gronden en maken zij daarbij aannemelijk:

  1. dat de uitoefening, rekening houdend met de effecten op de luchtkwaliteit van onlosmakelijk met die uitoefening samenhangende maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, niet leidt tot het overschrijden van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde.

    Ingevolge voorschrift 4.1 van bijlage 2 bij de Wet milieubeheer gelden voor zwevende deeltjes (PM10) de volgende grenswaarden voor de bescherming van de gezondheid van de mens:

  2. 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie;

  3. 50 microgram per m3 als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal vijfendertig maal per kalenderjaar mag worden overschreden.

    6.2. Uit het rapport "luchtkwaliteitonderzoek ten behoeve van varkenshouderij Molenaars Fok Bedrijf aan de [locatie] te Markelo" van 22 september 2010 volgt dat aan de in voorschrift 4.1 van bijlage 2 bij de Wet milieubeheer gestelde grenswaarden voor zwevende deeltjes wordt voldaan. [appellant sub 2] heeft de juistheid van dit rapport niet bestreden. Gelet hierop heeft het college terecht gesteld dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan vergunningverlening in de weg staan. De beroepsgrond faalt.

    Algemeen toetsingskader

    7. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd.

    Het tweede lid, aanhef en onder a, bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.

    Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend.

    Ingevolge het...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT