Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 18 de Junio de 2013
Datum uitspraak | 18 de Junio de 2013 |
Uitgevende instantie: | Centrale Raad van Beroep |
12/2152 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
7 maart 2012, 11/6667 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage (college)
Datum uitspraak 18 juni 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T. Venneman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Venneman. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
-
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving sinds 23 september 2008 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Op 26 maart 2010 is appellant tijdens een algehele veiligheids- en verkeerscontrole als bestuurder van een bedrijfsbusje gecontroleerd. Bij die gelegenheid is appellant gevraagd zijn paspoort te tonen. In het paspoort van appellant is een visitekaartje aangetroffen, met daarop vermeld de onderneming [naam onderneming], gevestigd op het woonadres van appellant. Vervolgens heeft de afdeling Bijzonder Onderzoek van de Dienst Sociale Zaken & Werkgelegenheidsprojecten van de gemeente ’s-Gravenhage een nader onderzoek ingesteld, waarbij onder meer informatie is opgevraagd bij de Kamer van Koophandel (KvK). Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de voornoemde onderneming sinds 15 februari 2010 op naam van appellant bij de KvK is ingeschreven.
1.3. De resultaten van het onderzoek zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 12 april 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 juli 2011 (bestreden besluit), de bijstand van appellant over de periode van 15 februari 2010 tot en met 28 februari 2011 te herzien (lees: in te trekken) en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 10.392,97 van appellant terug te vorderen. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat appellant in strijd met artikel 17, eerste lid, van de WWB niet heeft gemeld dat hij werkzaam is geweest als zelfstandig ondernemer en dat als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
-
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
-
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT