Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 21 de Junio de 2013

Datum uitspraak21 de Junio de 2013
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

21 juni 2013

Eerste Kamer

12/02364

EE/DH

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiser],

wonende te [woonplaats],

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. M.A.M. Wagemakers,

t e g e n

[Verweerster],

wonende te [woonplaats],

VERWEERSTER in cassatie,

niet verschenen.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerster].

  1. Het geding in feitelijke instanties

    Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

    1. de vonnissen in de zaak 364193/HA ZA 07-648 van de rechtbank Amsterdam van 4 juli 2007, 29 augustus 2007 en 6 februari 2008;

    2. het arrest in de zaak 200.008.924/02 van het gerechtshof te Amsterdam van 7 februari 2012.

    Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

  2. Het geding in cassatie

    Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    Tegen [verweerster] is verstek verleend.

    De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping.

    De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 24 april 2013 op die conclusie gereageerd.

  3. Beoordeling van het middel

    De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

  4. Beslissing

    De Hoge Raad:

    verwerpt het beroep;

    veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op nihil.

    Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. de Groot en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 21 juni 2013.

    12/02364

    mr. Keus

    Zitting 12 april 2013

    Conclusie inzake:

    [Eiser]

    eiser tot cassatie

    advocaat: mr. M.A.M. Wagemakers

    tegen

    [Verweerster]

    verweerster in cassatie

    niet verschenen

    [Eiser] stelt dat [verweerster] hem valselijk heeft beschuldigd van het plegen van een aanslag op haar werkgever [betrokkene 1] op 22 juli 2000. Ongeveer een maand na die aanslag is [betrokkene 1] aan de gevolgen daarvan overleden. [Eiser] is als verdachte aangemerkt en heeft gedurende enkele weken voorlopige hechtenis ondergaan. De rechtbank Amsterdam heeft de strafzaak tegen [eiser] op diens verzoek uiteindelijk op de voet van art. 36 Sv geëindigd verklaard. In de onderhavige procedure, waarin [eiser] een verklaring voor recht vordert dat [verweerster] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en (met de eveneens door hem in rechte betrokken broers van [betrokkene 1] hoofdelijk) aansprakelijk is voor de door hem geleden schade, spitsen de klachten in cassatie zich toe op het passeren van een aanbod van getuigenbewijs.

    De zaak hangt nauw samen met zaak 12/02358 tussen [eiser] en vier broers van [betrokkene 1] (hierna: [A] c.s.), waarin ik heden eveneens concludeer.

  5. Feiten(1) en procesverloop

    1.1 [A] c.s. zijn broers van [betrokkene 1] en zijn van Turkse afkomst. Op 22 juli 2000 te omstreeks 01.30 uur is [betrokkene 1] neergeschoten. Ongeveer een maand daarna is hij overleden. Ten tijde van de aanslag exploiteerde hij Partycentrum [B].

    1.2 In de dagen na de beschieting zijn onder anderen [betrokkene 1] zelf, [verweerster], medewerkster van [betrokkene 1] en bedrijfsleidster in het Partycentrum, en [A3] door de politie gehoord. Volgens het proces-verbaal van politie van 13 februari 2002 (hierna: het proces-verbaal) heeft [betrokkene 1] op 22 juli 2000 onder meer verklaard:

    Ik keek vervolgens de negroïde man aan en ik dacht dat hij een bewoner was van de overkant en dat hij mij wat wilde vragen. Opeens hoorde ik een harde knal en voelde dat ik werd geraakt aan mijn linker zijkant. Ik dacht dat de man op mij had geschoten. (...) Wat ik van de schutter kan zeggen is dat het om een negroïde man ging geheel in het donker gekleed (...) Ik heb nooit contact gehad met een negroïde man. Ook niet vanwege mijn werk in de horeca.

    Bij gelegenheid van een volgend verhoor op 24 juli 2000 heeft [betrokkene 1] verklaard:

    Ik ben in de nacht van vrijdag 21 op zaterdag 22 juli 2000 beschoten door een voor mij onbekende man. Ik heb geen idee wie deze persoon is geweest. Alles ging heel snel. Als ik terugdenk, dan denk ik aan een persoon die donker op mij overkwam. Ik zou niet kunnen zeggen of de dader ook een donkere huidskleur had (...) U vraagt mij of relatieproblemen met mijn vrouw een reden kunnen zijn... niet dat ik weet. Voor zover ik weet heeft mijn vrouw geen andere relatie.

    1.3 Op 11 december 2001 is [verweerster] vrijwillig bij de politie verschenen en heeft zij onder meer verklaard:

    Tevens had [betrokkene 1] van zijn vrouw [betrokkene 3] te horen gekregen dat zij vriendschap met een Surinamer, [eiser] genaamd ([eiser]; LK), had gekregen. Dit is niet gebruikelijk voor een Turkse vrouw en niet te accepteren door de man.

    Op 21 januari 2002 heeft [verweerster] bij de politie onder meer verklaard:

    "Ik zal u nu vertellen wat [betrokkene 1] aan. mij verteld heeft. (...) Hij ( = [betrokkene 1], hof) zag toen een donkere man aan komen lopen. Hij zag dat deze man een pistool in zijn hand vasthield en op hem schoot. Hierna kon hij zich niets meer herinneren. Hij vroeg gelijk aan mij dit aan niemand te vertellen. Ik heb [betrokkene 1] toen beloofd om dit aan niemand te vertellen. Hij zei tegen mij, dat hij over enkele weken toch uit het ziekenhuis zou komen en dat hij het dan met "ZE" zou regelen. U vraagt mij of [betrokkene 1] toen de naam van [eiser] heeft laten vallen als de schutter. Nee [betrokkene 1] heeft deze naam niet genoemd. [Betrokkene 1] zei alleen tegen mij een donkere man, maar in het Turks is donkere man hetzelfde als een neger. Toen hij zei donkere man begreep ik voor mijzelf dat hij het over [eiser] had. Toen hij "ZE" zei dacht ik gelijk aan [eiser] en [betrokkene 3]. Ik heb niet nader aan hem gevraagd wat hij bedoelde dit is onze cultuur. Maar omdat ik al zolang met hem werkte begreep ik gelijk dat het om [betrokkene 3] en [eiser] ging. Gezien de manier waarop [betrokkene 1] dit tegen mij zei en zoals hij naar mij keek, kreeg ik helemaal niet de indruk dat het om vreemde personen ging. Het kon niet anders dan hij over [betrokkene 3] en [eiser] sprak."

    1.4 Tussen 16 januari 2002 en 8 februari 2002 zijn [A] c.s. ieder afzonderlijk als getuige gehoord door de politie. Bij die gelegenheid heeft ieder van de broers [A] verklaard dat [betrokkene 1] na de schietpartij tegen hem heeft gezegd dat hij door [eiser] was neergeschoten. Achtereenvolgens luiden de relevante passages van hun verklaringen bij de politie:

    [A1]:

    "Toen de man vlakbij was zag hij dat het [eiser] was. Hij zag dat [eiser] een pistool in zijn hand had en dat hij gelijk op hem schoot waarna hij op de grond viel. (...) [Betrokkene 1] wilde dit zelf oplossen. Hij wilde zelf wraak nemen. Hij wilde [eiser] en [betrokkene 3] zelf dood maken. Hij vertelde ook dat hij, toen hij was neergeschoten, tegen [betrokkene 3] had gezegd "het was die Surinamer"."

    [A3]:

    [Betrokkene 1] zei tegen mij dat hij de schutter had gezien en dat het [eiser] was. (...) [Betrokkene 1] heeft toen tegen mij gezegd dat hij het probleem zelf op zijn manier wilde oplossen. Dit om gezichtsverlies te voorkomen.

    [A4]:

    Nadat [betrokkene 1] was neergeschoten heb ik hem meerdere malen, zowel in het ziekenhuis als in het revalidatiecentrum, gevraagd wie hem heeft neergeschoten. [Betrokkene 1] heeft mij niets verteld tot in het revalidatiecentrum. Ik heb toen weer aan [betrokkene 1] gevraagd wie hem had neergeschoten. [Betrokkene 1] zei toen tegen mij dat [eiser] hem had neergeschoten. (...) Ik heb toen aan hem moeten zweren dat ik het voor me zou houden (...)

    [A1]:

    [Betrokkene 1] zei toen tegen mij (...) Ik ben neergeschoten door [eiser], maar doe niets.

    1.5 In de tussen 11 maart 2002 en 11 juni 2002 afgelegde verklaringen bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken hebben de broers [A] hun verklaringen bevestigd en deels aangevuld.

    1.6 Op 11 februari 2002 is [eiser], die van Surinaamse afkomst is, aangehouden wegens verdenking van betrokkenheid bij de dood van [betrokkene 1] (waaronder verdenking van doodslag). [Eiser] heeft bij zijn verhoor als verdachte tegenover de politie onder meer verklaard:

    Ik blijf erbij en ik kan niet anders zeggen, dat ik niets maar dan ook niets met de moord op [betrokkene 1] te maken heb.

    1.7 Ten tijde van de aanslag was [eiser] een bekende van [betrokkene 3], de weduwe van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT