Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW

Besluit van 15 oktober 2014, houdende regels ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het hebben van het hoofdverblijf in dezelfde woning als bedoeld in artikel 1, vierde en vijfde lid, aanhef, van de Algemene Ouderdomswet (Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 juli 2014, nr. 2014-0000101466; Gelet op artikel 1, zevende lid, van de Algemene Ouderdomswet;De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 21 augustus 2014, nr. W12.14.0259/III); Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 oktober 2014, nr. 2014-0000144975; Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1 Begripsbepalingen
  1. In dit besluit wordt verstaan onder: a. woning:

een gebouwde onroerende zaak, alsmede de onroerende aanhorigheden, die1°. een zelfstandige woonruimte is; 2°. een onvrije etage is; of 3°. een onzelfstandige woonruimte is, die deel uitmaakt van een woongebouw of woning, geheel of gedeeltelijk verhuurd ten behoeve van begeleid wonen, groepswonen door ouderen of een daarmee vergelijkbare woonvorm, en in eigendom van en aan de huurder verhuurd door een rechtspersoon zonder winstoogmerk, die mede op het gebied van de volkshuisvesting werkzaam is, als de onzelfstandige woonruimte deel uitmaakt van een woongebouw of woning, die op grond van artikel 11, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen is aangewezen; b. woonruimte:

een besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden; c. zelfstandige woonruimte:

een woonruimte die een eigen toegang heeft en die door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte; d. onvrije etage:

een zelfstandige woonruimte op een etage waarbij de voordeur, het trappenhuis of de lift met andere bewoners wordt gedeeld; e. woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats, dat voldoet aan de eisen, daaraan gesteld krachtens de Woningwet en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst; f. standplaats:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten of een regionaal woonwagencentrum dat tot stand is gekomen voor 1 oktober 1970; g. woonschip:

een schip dat uitsluitend of in hoofdzaak gebezigd wordt of bestemd is voor vaste bewoning en dat is gelegen op een ligplaats; h. ligplaats:

een plaats in het water, bestemd of aangewezen om door een woonschip bij verblijf te worden ingenomen; i. binnenschip:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder 1°, van de Binnenvaartwet.2. In dit besluit wordt onder woning mede verstaan: a. een woonwagen zonder eigen aandrijving; b. een woonschip; of c. een tot bewoning bestemd verblijf van een binnenschip. 3. In dit besluit wordt onder woning niet verstaan: a. een door krakers bezet gebouw; of b. een woning waarvan het gebruik naar zijn aard slechts van korte duur is, waaronder in ieder geval wordt gerekend een voor het doorbrengen van vakantie maar niet voor permanente bewoning geschikte of bestemde vakantie- of recreatiewoning.

Artikel 2 Geen hoofdverblijf in dezelfde woning voor het voeren van een gezamenlijke huishouding
  1. Een pensioengerechtigde die met een andere pensioengerechtigde of met een andere ongehuwde meerderjarige persoon, anders dan een bloedverwant in de eerste graad, zijn hoofdverblijf heeft in een woning wordt voor de toepassing van artikel 1, vierde en vijfde lid, aanhef, van de Algemene Ouderdomswet in ieder geval geacht niet met die pensioengerechtigde of die persoon zijn hoofdverblijf in die woning te hebben als ieder van hen: a. een op zijn naam staande woning in eigendom heeft, een op zijn naam staande woning huurt of een op zijn naam staande woning heeft op basis van een recht van vruchtgebruik, een recht van gebruik of een recht van bewoning; b. de woning, bedoeld in onderdeel a, vrij ter beschikking heeft; c. volledig de kosten en lasten van de woning draagt; en d. staat ingeschreven in de basisregistratie personen of een daarmee vergelijkbare administratie in het buitenland op het adres van de op zijn naam staande woning, bedoeld in onderdeel a. 2. Onder vrij ter beschikking hebben als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt verstaan dat de woning niet: a. wordt bewoond, noch dat daarin feitelijk verblijf wordt gehouden, door een ander dan de pensioengerechtigde of de persoon, bedoeld in het eerste lid, met uitzondering van de minderjarige eigen, aangehuwde en pleegkinderen van die pensioengerechtigde of persoon, noch dat op het adres van de woning in de basisregistratie personen of een daarmee vergelijkbare administratie in het buitenland, met uitzondering van de minderjarige eigen, aangehuwde en pleegkinderen van die pensioengerechtigde of persoon, andere personen staan ingeschreven; b. geheel of gedeeltelijk is verhuurd of onderverhuurd; c. is belast met een recht van vruchtgebruik, een recht van bewoning of een recht van gebruik; en d. is afgesloten van een of meer nutsvoorzieningen. 3. Onder de kosten en lasten van de woning, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden in ieder geval verstaan: a. in geval van eigendom de maandelijkse rente en aflossing van een hypotheek of lening, verminderd met de teruggave inkomstenbelasting als gevolg van de fiscale aftrek van hypotheekrente en kosten; b. in geval van huur de kale huurprijs per maand, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag, na aftrek van de huurtoeslag, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet op de huurtoeslag; c. in geval van huur van een woonwagen of woonschip de kale huurprijs van de woonwagen of het woonschip plus het bedrag dat verschuldigd is voor het gebruik van de standplaats of de ligplaats. d. de maandelijkse servicekosten, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Wet op de huurtoeslag; e. de door appartementseigenaars periodiek aan de vereniging van eigenaars verschuldigde bijdragen; f. de door gemeenten geheven onroerende-zaakbelastingen en g. de kosten per maand van de nutsvoorzieningen.

Artikel 3 Overgangsbepalingen
  1. Artikel 2, eerste lid, is niet van toepassing op de ongehuwde pensioengerechtigde die op de dag voor inwerkingtreding van dit besluit recht heeft op een toeslag als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet en van wie dat recht als gevolg van de toepassing van artikel 2, eerste lid, zou eindigen, voor zolang dat recht op toeslag duurt. 2. De ongehuwde pensioengerechtigde, bedoeld in het eerste lid, en zijn echtgenoot kunnen de Sociale verzekeringsbank gezamenlijk verzoeken, om in afwijking van het eerste lid, artikel 2, eerste lid, toe te passen, welk verzoek door de Sociale verzekeringsbank wordt ingewilligd. 3. De ongehuwde pensioengerechtigde en zijn echtgenoot ten aanzien van wie, op grond van een verzoek als bedoeld in het tweede lid, in afwijking van het eerste lid, artikel 2, eerste lid, wordt toegepast, kunnen de Sociale verzekeringsbank gezamenlijk verzoeken, om het eerste lid toe te passen, welk verzoek door de Sociale verzekeringsbank wordt ingewilligd. 4. De ongehuwde pensioengerechtigde die recht zou hebben op een toeslag als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet en voor wie dat recht als gevolg van de toepassing van artikel 2, eerste lid, niet ontstaat, en zijn echtgenoot kunnen de Sociale verzekeringsbank gezamenlijk verzoeken, om artikel 2, eerste lid, niet toe te passen, welk verzoek door de Sociale verzekeringsbank wordt ingewilligd. 5. De ongehuwde pensioengerechtigde en zijn echtgenoot ten aanzien van wie, op grond van een verzoek als bedoeld in het vierde lid, artikel 2, eerste lid, niet wordt toegepast, kunnen de Sociale verzekeringsbank gezamenlijk verzoeken om artikel 2, eerste lid, toe te passen, welk verzoek door de Sociale verzekeringsbank wordt ingewilligd.

Artikel 4 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en kan terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnootWassenaar, 15 oktober 2014Willem-AlexanderDe Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Uitgegeven de drieëntwintigste oktober 2014 De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

  1. Aanleiding

    De hoogte van het pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) is afhankelijk van de leefvorm. Gehuwden en ongehuwd samenwonenden die een gezamenlijke huishouding voeren ontvangen een AOW-pensioen van 50% van het wettelijk netto minimumloon (WML) per persoon.

    In de AOW wordt als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben (huisvestingscriterium) en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins (verzorgingscriterium).

    Of aan het huisvestingscriterium wordt voldaan is voor de Sociale verzekeringsbank (SVB) in sommige gevallen moeilijk vast te stellen. Het gaat dan om de situatie waarbij twee mensen ieder een...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT