Algemene Kinderbijslagwet

Abbreviated LabelAKW
Subject MatterArbeidsrecht en sociaal-zekerheidsrecht | Sociaal zekerheidsrecht
CourtSociale Zaken en Werkgelegenheid

Geldend van 01-01-2022 t/m heden

Wet van 26 april 1962, tot vaststelling van een algemene kinderbijslagverzekering

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen vast te stellen inzake een algemene, de gehele bevolking omvattende, verplichte kinderbijslagverzekering;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen
Artikel 1

Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  • b. lichamen: rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens;

  • c. vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000;

  • d. continentaal plat: de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone, voor zover deze grenst aan de territoriale zee van Nederland;

  • e. uitreiziger: persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan de Sociale verzekeringsbank, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten Nederland bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die is geplaatst op de lijst van organisaties, bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap.

Artikel 2

Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.

Artikel 3
  • 1 Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid worden schepen welke in Nederland hun thuishaven hebben, ten opzichte van de bemanning als deel van Nederland beschouwd.

  • 3 Hij die Nederland metterwoon heeft verlaten en binnen een jaar nadien metterwoon terugkeert zonder inmiddels in Aruba, Curaçao, Sint Maarten, de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, of op het grondgebied van een andere Mogendheid te hebben gewoond, wordt ook voor de duur van zijn afwezigheid geacht in Nederland te hebben gewoond.

Artikel 4
  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder kind: eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind.

  • 2 Als eigen kind wordt beschouwd het kind

    • a. van de vrouw die op grond van artikel 198 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek als zijn moeder wordt aangemerkt;

    • b. van de man die op grond van artikel 199 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek als zijn vader wordt aangemerkt;

    • c. van de man die op grond van artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek verplicht is bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding, tenzij het kind reeds op grond van artikel 199 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek als eigen kind van een andere man wordt aangemerkt;

    • d. van de man wiens biologisch vaderschap door middel van DNA-onderzoek is vastgesteld, mits de man het kind feitelijk in relevante mate onderhoudt en het kind niet reeds tot een andere man in een familierechtelijke vaderschapsrelatie staat;

    • e. van de man die na toepassing van Nederlands internationaal privaatrecht tot het kind in een familierechtelijke vaderschapsrelatie staat.

  • 3 Als pleegkind wordt beschouwd het kind dat als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.

  • 4 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald in welke gevallen een kind met een pleegkind wordt gelijkgesteld.

Artikel 5

[Vervallen per 01-01-1995]

Artikel 5a

Bij een besluit ingevolge de artikelen 14, vierde lid, en 21 is mede belanghebbende het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen.

Artikel 5b

[Vervallen per 01-01-2001]

Hoofdstuk II. Kring der verzekerden
Artikel 6
  • 1 Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die

    • a. ingezetene is;

    • b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.

  • 2 Niet verzekerd is de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste en tweede lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring der verzekerden.

  • 4 Bij een maatregel, als bedoeld in het derde lid, kan worden bepaald dat bij een niet rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, verzekerd zijn:

    • a. vreemdelingen die rechtmatig in Nederland arbeid verrichten, dan wel hebben verricht;

    • b. vreemdelingen die, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, rechtmatig in Nederland verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onder g of h, van de Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 6a

Zo nodig in afwijking van artikel 6 en de daarop berustende bepalingen:

  • a. wordt als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;

  • b. wordt voor de toepassing van hoofdstuk 3 van deze wet onder verzekerde mede verstaan de niet-verzekerde persoon die recht op kinderbijslag heeft verkregen op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU 2004, L 166);

  • c. wordt niet als verzekerde aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.

Hoofdstuk III. De kinderbijslag
§ 1. Het recht op kinderbijslag
Artikel 6b

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder centrum voor topsport verstaan een voorziening waar een topsporter op tenminste toptalentniveau de mogelijkheid heeft op één locatie te trainen, wonen en studeren.

Artikel 7
  • 1 De verzekerde heeft overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en dat:

    • a. tot zijn huishouden behoort, of

    • b. door hem wordt onderhouden.

  • 2 De verzekerde heeft voor een kind van 16 of 17 jaar slechts recht op kinderbijslag indien:

    • a. de verzekerde heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 2, eerste lid, en 4a, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, dan wel daarvan op grond van die wet is vrijgesteld;

    • b. het kind als leerling, vavo-student of student als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs van een met een school of instelling als bedoeld in artikel 4a van de Leerplichtwet 1969 vergelijkbare inrichting van onderwijs buiten Nederland staat ingeschreven en deze inrichting geregeld bezoekt, dan wel met overeenkomstige toepassing van de vrijstellingsgronden van die wet van die verplichting is vrijgesteld;

    • c. het kind een startkwalificatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Leerplichtwet 1969 heeft behaald; of

    • d. het kind een school of instelling als bedoeld in onderdeel b heeft afgerond op vergelijkbare wijze als bedoeld in onderdeel c.

  • 3 Het niet voldoen aan de verplichtingen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, blijkt uit een daartoe strekkende mededeling van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het kind woont.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het tweede en derde lid.

  • 5 [Red: Vervallen.]

  • 6 Het bedrag aan kinderbijslag, bedoeld in artikel 12, eerste en tweede lid, wordt verdubbeld indien de verzekerde per kalenderkwartaal een bijdrage levert aan het onderhoud van het kind die meer bedraagt dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag en het kind, bedoeld in het eerste lid, niet tot het huishouden van de verzekerde noch als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het huishouden van een ander behoort:

    • a. in verband met ziekte of gebreken van het kind; of

    • b. in verband met het volgen van onderwijs of een beroepsopleiding aan een school of instelling in de zin van artikel 1, onder b of c, van de Leerplichtwet 1969 waar het kind staat ingeschreven of in verband met het volgen van onderwijs, genoemd in artikel 4a, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 waar het kind overeenkomstig artikel 4a, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 staat ingeschreven of in verband met het volgen van onderwijs aan een vergelijkbare inrichting van onderwijs buiten Nederland waar het kind staat ingeschreven, waarbij:

      • 1°. de verzekerde aantoont dat het kind een bij ministeriële regeling te bepalen beroepsopleiding volgt of als toptalent op het gebied van dans en muziek dan wel als topsporter op tenminste toptalentniveau een bij ministeriële regeling te bepalen school bezoekt voor het volgen van voortgezet onderwijs of een opleiding volgt in het voorbereidend beroepsonderwijs of in het beroepsonderwijs en als topsporter op tenminste toptalentniveau een opleiding bij een bij ministeriële regeling te bepalen centrum voor topsport volgt waardoor de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT