Algemene nabestaandenwet

Abbreviated LabelAnw
Subject MatterArbeidsrecht en sociaal-zekerheidsrecht | Sociaal zekerheidsrecht
CourtSociale Zaken en Werkgelegenheid

Geldend van 01-01-2022 t/m heden

Wet van 21 december 1995, tot regeling van een verzekering voor nabestaanden

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Algemene Weduwen- en Wezenwet te vervangen door een nabestaandenverzekering, waarin rekening wordt gehouden met maatschappelijke ontwikkelingen van de laatste decennia;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen
Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  • b. premie voor de volksverzekeringen: de premie voor de volksverzekeringen, bedoeld in de Wet financiering sociale verzekeringen;

  • c. de Sociale verzekeringsbank: de Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • d. nabestaande: de echtgenoot van degene, die op de dag van overlijden verzekerd is op grond van deze wet;

  • e. [Red: vervallen;]

  • f. wezenuitkering: uitkering voor een kind dat ouderloos is geworden door het overlijden van degene die op de dag van overlijden verzekerd is op grond van deze wet;

  • g. lichaam: een rechtspersoon, een maat- en vennootschap, een samenwerkingsvorm zonder rechtspersoonlijkheid die met een vereniging kan worden gelijkgesteld, een onderneming van publiekrechtelijke rechtspersonen en een doelvermogen;

  • h. vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000;

  • i. gezamenlijke huishouding: een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 3, tweede tot en met zesde lid;

  • j. hulpbehoevende: de persoon die vanwege ziekte of een of meer stoornissen van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard blijvend niet in staat is een eigen huishouding te voeren daar hij dagelijks is aangewezen op intensieve zorg van anderen;

  • k. gezamenlijke huishouding ten behoeve van de verzorging van een hulpbehoevende:

    • 1°. de gezamenlijke huishouding van een nabestaande met een hulpbehoevende, indien de nabestaande of de overleden verzekerde een huishouding is gaan voeren met het doel de hulpbehoevende te gaan verzorgen; of

    • 2°. de gezamenlijke huishouding van een nabestaande die hulpbehoevende is met een ander, indien de nabestaande een huishouding is gaan voeren met het doel door die ander te worden verzorgd;

  • l. rechtens zijn vrijheid is ontnomen: rechtens zijn vrijheid is ontnomen, behoudens de gevallen, bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en in de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten;

  • m. justitiële inrichting: een penitentiaire inrichting, een instelling voor verpleging van ter beschikking gestelden, of een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen;

  • n. continentaal plat: de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone, voor zover deze grenst aan de territoriale zee van Nederland;

  • o. vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel: een bij onherroepelijk geworden vonnis opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in het Wetboek van Strafrecht, behoudens de gevallen, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • p. pensioengerechtigde leeftijd: de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet;

  • q. uitreiziger: persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan de Sociale verzekeringsbank, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten Nederland bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die is geplaatst op de lijst van organisaties, bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap.

Artikel 2
  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. bruto-minimumloon: het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag;

    • b. netto-minimumloon: het bruto-minimumloon, na aftrek van premies volksverzekeringen en loonbelasting. De loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, bedoeld in artikel 1 van de Wet financiering sociale verzekeringen, worden berekend voor een werknemer die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, rekening houdend met uitsluitend 164,375% van de algemene heffingskorting, bedoeld in artikel 22 van de Wet op de loonbelasting 1964, over het bruto-minimumloon;

    • c. bruto-minimumvakantiebijslag: het bedrag waarop degene die aanspraak heeft op het bruto-minimumloon ingevolge artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag aanspraak heeft;

    • d. netto-minimumvakantiebijslag: het verschil tussen het bedrag, dat zou zijn berekend voor een werknemer die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, indien onderdeel b wordt toegepast op het bruto-minimumloon verhoogd met de bruto-minimumvakantiebijslag, en het netto-minimumloon, bedoeld in onderdeel b.

  • 2 Een algehele herziening van de hoogte van een uitkering op grond van deze wet in verband met een wijziging van het netto-minimumloon wordt samen met de dag waarop deze wijziging ingaat, door of namens Onze Minister medegedeeld in de Staatscourant.

  • 3 Een wijziging van een uitkering op grond van deze wet in verband met een wijziging van het netto-minimumloon vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.

  • 4 De Sociale verzekeringsbank betaalt de gewijzigde uitkering, bedoeld in het derde lid, bij de eerst volgende uitkeringsbetaling nadat de wijziging, bedoeld in het derde lid, heeft plaatsgevonden.

  • 5 Met ingang van 1 januari 2022 tot 1 januari 2023 wordt het in het eerste lid, onderdeel b, genoemde percentage twee keer per kalenderjaar, op 1 januari en 1 juli, verlaagd met 1,875 procentpunt. Met ingang van 1 januari 2023 wordt het in het eerste lid, onderdeel b, genoemde percentage twee keer per kalenderjaar, op 1 januari en 1 juli, verlaagd met 2,5 procentpunt. Het gewijzigde percentage en de dag waarop de wijziging ingaat wordt door of namens Onze Minister medegedeeld in de Staatscourant. Dit lid vervalt op het moment dat het in het eerste lid, onderdeel b, genoemde percentage de waarde van 100 heeft bereikt.

Artikel 3
  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met:

    • a. echtgenoot: geregistreerde partner;

    • b. huwelijk: geregistreerd partnerschap;

    • c. gehuwd: als partner geregistreerd;

    • d. de huwelijkssluiting: het aangaan van het geregistreerd partnerschap;

    • e. in het huwelijk treedt: een geregistreerd partnerschap aangaat.

  • 2 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad. Voor de toepassing van de eerste volzin wordt mede als ongehuwd aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 3 Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 4 Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht, indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    • a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld;

    • b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

    • c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of

    • d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding bedoeld in het derde lid.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel d.

  • 6 Bij algemene maatregel van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT