Algemene Ouderdomswet

Abbreviated LabelAOW
CourtSociale Zaken en Werkgelegenheid
Subject MatterArbeidsrecht en sociaal-zekerheidsrecht | Pensioenrecht

Geldend van 21-12-2021 t/m heden

Wet van 31 mei 1956, inzake een algemene ouderdomsverzekering

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen vast te stellen inzake een algemene, de gehele bevolking omvattende, verplichte verzekering tegen geldelijke gevolgen van ouderdom;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen
Artikel 1
  • 1 Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt verstaan onder:

    • a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

    • b. lichamen: rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens;

    • c. vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000;

    • d. bruto-minimumloon: het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag;

    • e. rechtens zijn vrijheid is ontnomen: rechtens zijn vrijheid is ontnomen, behoudens de gevallen, bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en in de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten;

    • f. justitiële inrichting: een penitentiaire inrichting of een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden;

    • g. continentaal plat: de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone, voor zover deze grenst aan de territoriale zee van Nederland;

    • h. vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel: een bij onherroepelijk geworden vonnis opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in het Wetboek van Strafrecht, behoudens de gevallen, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

    • i. pensioengerechtigde leeftijd: leeftijd, bedoeld in artikel 7a, waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat;

    • j. aanvangsleeftijd: leeftijd, bedoeld in artikel 7a, met ingang waarvan een niet verzekerd tijdvak leidt tot een korting op het ouderdomspensioen;

    • k. CBS: Centraal bureau voor de statistiek, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek;

    • l. uitreiziger: persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan de Sociale verzekeringsbank, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten Nederland bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die is geplaatst op de lijst van organisaties, bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap.

  • 2 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met:

    • a. echtgenoot: geregistreerde partner;

    • b. echtgenoten: geregistreerde partners;

    • c. gehuwd: als partner geregistreerd;

    • d. gehuwde: als partner geregistreerde.

  • 3 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:

    • a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    • b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 4 Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 5 Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    • a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld;

    • b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

    • c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of

    • d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het vierde lid.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het vijfde lid, onderdeel d.

  • 7 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het hoofdverblijf in dezelfde woning hebben als bedoeld in het vierde en vijfde lid, aanhef, en het blijk geven zorg te dragen voor een ander als bedoeld in het vierde lid.

  • 8 Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige.

  • 9 Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het achtste lid wordt verstaan een pleegkind voor wie de ongehuwde meerderjarige een pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg of de Jeugdwet, of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.

Artikel 2

Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.

Artikel 3
  • 1 Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid worden schepen welke in Nederland hun thuishaven hebben, ten opzichte van de bemanning als deel van Nederland beschouwd.

  • 3 Hij die Nederland metterwoon heeft verlaten en binnen een jaar nadien metterwoon terugkeert zonder inmiddels in Aruba, Curaçao, Sint Maarten, de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, of op het grondgebied van een andere Mogendheid te hebben gewoond, wordt ook voor de duur van zijn afwezigheid geacht in Nederland te hebben gewoond.

Artikel 4

[Vervallen per 01-01-1995]

Artikel 5

[Vervallen per 01-01-2001]

Hoofdstuk II. Kring der verzekerden
Artikel 6
  • 1 Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, en

    • a. ingezetene is;

    • b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.

  • 2 Niet verzekerd is de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste en tweede lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring der verzekerden.

  • 4 Bij een maatregel, als bedoeld in het derde lid, kan worden afgeweken van het tweede lid ten aanzien van:

    • a. vreemdelingen die rechtmatig in Nederland arbeid verrichten, dan wel hebben verricht;

    • b. vreemdelingen die, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, rechtmatig in Nederland verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onder g of h, van de Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 6a

Zo nodig in afwijking van artikel 6 en de daarop berustende bepalingen:

  • a. wordt als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;

  • b. wordt niet als verzekerde aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.

Hoofdstuk III. Het ouderdomspensioen en de toeslag
§ 1. Het recht op ouderdomspensioen en toeslag
Artikel 7
  • 1 Recht op ouderdomspensioen overeenkomstig de bepalingen van deze wet heeft degene, die

    • a. de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, en

    • b. ingevolge deze wet minimaal één kalenderjaar verzekerd is geweest in het tijdvak, aanvangende met de dag waarop de aanvangsleeftijd is bereikt en eindigende met de dag voorafgaande aan de dag waarop de pensioengerechtigde leeftijd is bereikt.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de herleiding van gedeelten van kalenderjaren tot gehele kalenderjaren.

Artikel 7a
  • 1 De pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd zijn:

    • a. vóór 1 januari 2013: 65, respectievelijk 15 jaar;

    • b. in 2013: 65 jaar en één maand, respectievelijk 15 jaar en één maand;

    • c. in 2014: 65 jaar en twee maanden, respectievelijk 15 jaar en twee maanden;

    • d. in 2015: 65 jaar en drie maanden, respectievelijk 15 jaar en drie maanden;

    • e. in 2016: 65 jaar en zes maanden...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT