Ambtenarenwet
Court | Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
Abbreviated Label | AW |
Subject Matter | Arbeidsrecht en sociaal-zekerheidsrecht | Ambtenarenrecht |
Geldend van 01-01-2020 t/m heden
Wet van 12 december 1929, houdende regelen betreffende den rechtstoestand van ambtenaren
Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat regelen betreffende den rechtstoestand van ambtenaren behooren te worden gesteld;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1 Ambtenaar in de zin van deze wet is degene die krachtens een arbeidsovereenkomst naar Nederlands recht met een overheidswerkgever werkzaam is.
2 Ambtenaar is tevens degene die met een overheidswerkgever is overeengekomen zonder aanspraak op loon als bedoeld in artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek een functie te vervullen die is aangewezen bij algemene maatregel van bestuur, waarvan de voordracht geschiedt door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
-
1 Overheidswerkgever in de zin van deze wet zijn:
a. de staat;
b. de provincies;
c. de gemeenten;
d. de waterschappen;
e. de openbare lichamen voor beroep en bedrijf;
f. de andere openbare lichamen waaraan krachtens de Grondwet verordenende bevoegdheid is toegekend;
g. de Europese groeperingen voor territoriale samenwerking met een statutaire zetel in Nederland;
h. de overige krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersonen; en
i. andere dan krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersonen, waarvan een orgaan is bekleed met openbaar gezag, waarbij de uitoefening van dat gezag de kernactiviteit van de rechtspersoon vormt.
-
2 Geen overheidswerkgever in de zin van deze wet zijn:
a. gemeenten, voor zover het betreft de instandhouding van openbare scholen als bedoeld in onderdeel a van de begripsbepaling van openbare school in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, onderdeel a van de begripsbepaling van openbare school in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, en onderdeel a van de begripsbepaling van openbare school in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs;
b. openbare rechtspersonen als bedoeld in artikel 47 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 50 van de Wet op de expertisecentra en artikel 42a van de Wet op het voortgezet onderwijs;
c. openbare instellingen als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel c, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
d. de openbare instellingen, bedoeld in onderdelen a, h en j, onder 1, van de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
e. de instellingen voor wetenschappelijk onderzoek, bedoeld in artikel 1.5 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
f. de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek;
g. de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO, genoemd in artikel 3, eerste lid, van de TNO-wet.
Een overheidswerkgever sluit geen arbeidsovereenkomst met:
a. degenen die zijn benoemd in het ambt van een eenhoofdig bestuursorgaan of als lid van een orgaan of college dat onderdeel uitmaakt van een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon, mits zij niet werkzaam zijn onder de verantwoordelijkheid van een ander bestuursorgaan;
-
b.
1°. de rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet op de rechterlijke organisatie;
2°. de deskundige leden, bedoeld in de artikelen 48, tweede lid, 55a, tweede lid, 66, tweede en derde lid, 67, derde lid, 69, tweede lid, en 70, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie en hun plaatsvervangers;
3°. de militaire leden, bedoeld in de artikelen 54, derde lid, 55, tweede lid, en 68, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie en hun plaatsvervangers;
4°. de bij de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven werkzame leden met rechtspraak belast, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Beroepswet onderscheidenlijk artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, alsmede de aldaar werkzame senior-gerechtsauditeurs en gerechtsauditeurs, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Beroepswet onderscheidenlijk artikel 5, tweede lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie;
5°. de voorzitters en leden, bedoeld in artikel 8.16, derde lid, en 8.36, derde lid, van de Wet dieren, en hun plaatsvervangers;
6°. de personen die deel uitmaken van een orgaan als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Landbouwkwaliteitswet;
7°. de voorzitter en leden van de Accountantskamer, bedoeld in artikel 11 van de Wet tuchtrechtspraak accountants, en hun plaatsvervangers;
8°. de voorzitter en leden, bedoeld in artikel 30 van de Loodsenwet, en hun plaatsvervangers;
9°. de voorzitter en leden van het tuchtcollege voor de scheepvaart, bedoeld in artikel 55a van de Wet zeevarenden, en hun plaatsvervangers;
10°. de voorzitter en leden van de kamers voor het notariaat, bedoeld in artikel 94 van de Wet op het notarisambt, en hun plaatsvervangers;
11°. de voorzitter en leden-advocaten van de raden van discipline, bedoeld in artikel 46b van de Advocatenwet, en hun plaatsvervangers;
12°. de voorzitter en leden-advocaten van het hof van discipline, bedoeld in artikel 51van de Advocatenwet, en hun plaatsvervangers;
13°. de voorzitter en de leden van de kamer voor gerechtsdeurwaarders, bedoeld in artikel 35van de Gerechtsdeurwaarderswet, en hun plaatsvervangers;
14°. de voorzitters en leden van een tuchtcollege, bedoeld in de artikelen 55 en 56 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, en hun plaatsvervangers.
15°. de voorzitter en leden van het College van beroep voor het hoger onderwijs, bedoeld in artikel 7.64, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, en hun plaatsvervangers.
16°. de voorzitters en leden van de grondkamers, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Uitvoeringswet grondkamers, en hun plaatsvervangers, alsmede de leden van de Centrale grondkamer, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Uitvoeringswet grondkamers, en hun plaatsvervangers.
c. de militaire ambtenaren, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet ambtenaren defensie, alsmede de burgerlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 12o, eerste lid, van de Wet ambtenaren defensie;
d. de dienstplichtigen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Kaderwet dienstplicht;
e. notarissen en waarnemend notarissen als bedoeld in artikel 2 onderscheidenlijk artikel 29 van de Wet op het notarisambt alsmede gerechtsdeurwaarders en waarnemend gerechtsdeurwaarders als bedoeld in artikel 2 onderscheidenlijk artikel 23 van de Gerechtsdeurwaarderswet;
f. de ambtenaren van de politie, bedoeld in artikel 2 van de Politiewet 2012, en de plaatsvervanger van de directeur van de Politieacademie, bedoeld in artikel 76, eerste lid, van de Politiewet 2012.
1 Overheidswerkgevers kunnen een onderzoek naar de geschiktheid en de bekwaamheid voor een functie als ambtenaar doen. Indien noodzakelijk kunnen zij daarbij bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming verwerken.
2 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de soorten persoonsgegevens die verwerkt kunnen worden.
1 Een overheidswerkgever voert een integriteitsbeleid dat is gericht op het bevorderen van goed ambtelijk handelen en dat in ieder geval aandacht besteedt aan het bevorderen van integriteitsbewustzijn en aan het voorkomen van misbruik van bevoegdheden, belangenverstrengeling en discriminatie.
2 Een overheidswerkgever zorgt ervoor dat het integriteitsbeleid een vast onderdeel uitmaakt van het personeelsbeleid, in ieder geval door integriteit in functioneringsgesprekken en werkoverleg aan de orde te stellen en door het aanbieden van scholing en vorming op het gebied van integriteit.
3 Een overheidswerkgever draagt zorg voor de totstandkoming van een gedragscode voor goed ambtelijk handelen.
4 Een overheidswerkgever maakt jaarlijks een verantwoording met betrekking tot de uitvoering van dit artikel openbaar.
5 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden vastgesteld met betrekking tot het derde lid.
-
1 Een overheidswerkgever draagt zorg voor:
a. de aflegging van de eed of belofte door de ambtenaar bij zijn indiensttreding;
b. de registratie van nevenwerkzaamheden van ambtenaren die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met hun functievervulling, kunnen raken;
c. de openbaarmaking van de krachtens onderdeel b geregistreerde nevenwerkzaamheden van ambtenaren aangesteld in een functie waarvoor ter bescherming van de integriteit van de openbare dienst openbaarmaking van nevenwerkzaamheden noodzakelijk is;
d. de aanwijzing van ambtenaren die werkzaamheden verrichten waaraan in het bijzonder het risico van financiële belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT