Wet van 30 november 2000 tot wijziging van titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot vakantie en ouderschapsverlof
Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Jaargang 2000
545
Wet van 30 november 2000 tot wijziging van titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot vakantie en ouderschapsverlof
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is gedeeltelijke afwijking bij schriftelijke overeenkomst van de regeling van de vakantie-aanspraken die het wettelijk minimum te boven gaan mogelijk te maken alsmede de aanspraak op ouderschapsverlof te verdubbelen indien de werknemer door geboorte of erkenning dan wel in verband met adoptie met ingang van hetzelfde tijdstip de zorg voor meerdere kinderen krijgt en dat in verband hiermee het Burgerlijk Wetboek dient te worden gewijzigd,
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
A
wordt als volgt gewijzigd:
-
Het vierde lid vervalt. Het vijfde lid wordt vernummerd tot vierde lid.
-
Aan het artikel wordt een nieuw lid toegevoegd, dat luidt: 5. Indien een aanspraak op vakantie is verworven die het in artikel 634 bedoelde minimum te boven gaat, kan voorzover die aanspraak dat minimum te boven gaat, bij schriftelijke overeenkomst van de leden 1 tot en met 4 worden afgeweken ten nadele van de werknemer.
B
vervalt.
Staatsblad 2000 545 1
C
komt te luiden:
Bij schriftelijke overeenkomst kan worden overeengekomen dat dagen of gedeelten van dagen waarop de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht wegens een van de redenen, bedoeld in artikel 635, lid 1 en leden 3 en 4, als vakantie worden aangemerkt met dien verstande dat hij ten minste recht houdt op het in artikel 634 bedoelde minimum.
D
komt te luiden:
-
De werkgever is verplicht de werknemer ieder jaar in de gelegenheid te stellen de vakantie op te nemen waarop de werknemer op grond van artikel 634 ten minste aanspraak heeft. 2. Voorzover in de vaststelling van de vakantie niet is voorzien bij schriftelijke overeenkomst dan wel bij of krachtens collectieve arbeidsovereenkomst of regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan of de wet, stelt de werkgever de tijdstippen van aanvang en einde van de vakantie vast overeenkomstig de wensen van de werknemer tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten. Indien de werkgever niet binnen twee weken nadat de werknemer zijn wensen schriftelijk heeft kenbaar gemaakt, schriftelijk aan de werknemer gewichtige redenen heeft aangevoerd, is de vakantie vastgesteld overeenkomstig de wensen van de werknemer. 3. In geval van gewichtige redenen wordt de vakantie op zodanige wijze vastgesteld dat de werknemer desverlangd...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT